Verdieping

Verbinding, maar niet voor iedereen

Waarom een Joodse cantor ineens wél een probleem vormt in een sector vol principes op afroep

“Zijn aanwezigheid staat haaks op onze missie”

Het Concertgebouw schrapte het Chanoekaconcert. Niet vanwege veiligheid of logistiek, maar vanwege de functie van de cantor, Shai Abramson, binnen het Israëlische leger. De verklaring deed voorkomen alsof er een oude norm werd toegepast: een huis dat zegt te verbinden kan geen artiest ontvangen met zulke banden.

Alleen bestaat die norm niet. Het Concertgebouw heeft nog nooit een individuele muzikant geweerd vanwege persoonlijke of institutionele banden met een staat of leger. Wie de eigen programmering ernaast legt, ziet hoe uitzonderlijk dit besluit is. Deze maatstaf is niet gegroeid uit beleid of traditie, maar verscheen van de ene dag op de andere. Nieuw, ongegrond en opvallend selectief.

“Het gaat ons niet om zijn Joods-zijn, maar om zijn functie”

De afgelopen jaren traden Syrische musici zonder discussie op, afkomstig uit een land waar het regime oorlogsmisdaden pleegt. Russische solisten staan, zelfs midden in de oorlog in Oekraïne, nog steeds gewoon op het programma. Grote Chinese en Hongkongse staatsensembles, gefinancierd door staten die minderheden onderdrukken, worden zonder aarzeling ontvangen.

Nooit vroeg het Concertgebouw naar loyaliteit, dienstverband of politieke affiliaties. De kunst stond voorop en muziek mocht muziek blijven.

Tot deze cantor.
Voor hem geldt ineens een persoonlijke loyaliteitscontrole.

De hypocrisie wordt nog groter wanneer je kijkt naar geld. Donaties, erfenissen en sponsoring uit landen met zware mensenrechtenschendingen zijn nooit een probleem geweest. Ook legaten van oude Amsterdamse families, waaronder families met Joodse wortels, worden zonder vragen aangenomen. Wie doneert of nalaat hoeft geen enkel moreel examen af te leggen.

Bij mensen ligt de lat dus hoger dan bij budgetten.
Een instelling die haar principes alleen toepast wanneer het weinig kost, voert geen beleid maar reputatiemanagement.

En precies daarom voelt deze toets niet principieel, maar gericht op één persoon.
Een uitzondering die als norm is verpakt.

“Ook tijdens apartheid golden er uitzonderingen”

De vergelijking met Zuid-Afrika wordt vaak als dooddoener aangevoerd, maar wie de geschiedenis kent, weet beter. De culturele boycot richtte zich op staatspropaganda, niet op individuele artiesten. Officiële gezelschappen van Pretoria werden geweerd, solisten niet. Daarom stonden Pieter-Dirk Uys, Miriam Makeba, de African Jazz Pioneers en Ladysmith Black Mambazo gewoon in Nederlandse zalen.

De grens liep tussen propaganda en persoonlijke kunst.

Het Concertgebouw schuift daar nu vanaf en richt zijn blik niet op instellingen maar op individuen. Dat is geen voortzetting van historisch beleid, maar een breuk ermee.

“We hebben geen norm, we hebben een dilemma”

Nog veelzeggender dan de annulering zelf is de draai in de verklaringen. Eerst was het helder: zijn aanwezigheid zou haaks staan op de missie van verbinding. Een zin bedoeld als morele paal in de grond. Vier dagen later was die paal verdwenen en bleef er vooral mist over. Er was sprake van verwarring, van een complexe context, van het verlangen vooral geen partij te kiezen. De muziek moest opeens weer centraal staan.

Dat verschil is geen nuance, maar een bekentenis. De eerste verklaring moest klinken als principe. De tweede was een haastige poging om de schade te beperken. Het is de beweging van een instelling die merkt dat het eigen argument wankel is en daarom de woorden aanpast.

Een instelling die overtuigd is van haar norm, herhaalt die norm.
Een instelling die voelt dat het verhaal niet klopt, begint het verhaal te herschrijven.

En precies dat is hier gebeurd.

“Regimebanden? Geen probleem. Behalve vandaag.”

De nieuwe maatstaf wordt uitsluitend toegepast op een Joodse cantor, in een periode waarin antisemitisme zichtbaar toeneemt. Artiesten uit Syrië, China, Rusland, Turkije of Qatar ondervonden nooit belemmeringen. Geen solist werd ter verantwoording geroepen voor de daden van zijn regering of leger.

Deze cantor wel.
En daardoor is de asymmetrie onmiskenbaar.

Het Concertgebouw zegt dat Joodse artiesten welkom zijn. Maar in de praktijk lijkt dat welkom te eindigen zodra er weerstand dreigt of reputatierisico ontstaat. Een welkom dat afhankelijk is van de gemoedstoestand van buitenstaanders is geen welkom, maar een voorwaardelijk gebaar.

“Sinds 7 oktober is Joodse zichtbaarheid een risico geworden”

Sinds 7 oktober verandert de manier waarop instellingen omgaan met Joodse evenementen en organisaties zichtbaar. Openbare Chanoekavieringen worden kleiner gemaakt of naar binnen verplaatst. Joodse studenten krijgen geen zalen of alleen onder voorwaarden die voor anderen nooit gelden. Synagogen draaien op een permanent dreigingsniveau, met marechaussee voor de deur en een gemeenschap die voortdurend moet afwegen hoe zichtbaar ze durft te zijn. Culturele instellingen deinzen terug zodra de mogelijkheid van boze reacties voelbaar is.

Het patroon laat zich niet meer wegpoetsen.
Joodse zichtbaarheid wordt niet ondersteund, maar ingedampt.

En dat gebeurt uitgerekend in een sector die graag spreekt over inclusie, veiligheid en ruimte voor ieder verhaal. Als juist daar de reflex ontstaat om terug te deinzen zodra het spannend wordt, zegt dat iets pijnlijks over hoe broos die beloofde inclusie werkelijk is.

“Jij wil Joodse zichtbaarheid wegdrukken.”

De reacties onder mijn bericht vormden een miniatuurversie van dezelfde reflex. Geen enkel gesprek bleef bij de kern: dat deze maatstaf nooit eerder is gebruikt. In plaats daarvan doken mensen meteen zijpaden in. Plots ging het over Rusland, over universiteiten, over geopolitiek of over complottheorieën die niets met dit concert te maken hadden. Zodra het onderwerp Joodse zichtbaarheid werd, schoof de discussie weg van feiten naar rookgordijnen.

Daar kwamen de projecties bij. Ik zou Joodse zichtbaarheid wegdrukken. Ik zou pleiten voor censuur. Ik zou het Concertgebouw antisemitisme verwijten, terwijl ik dat woord nergens gebruikte. Sommigen reageerden op een versie van mijn tekst die alleen in hun hoofd bestond. Anderen lazen nauwelijks en begonnen aan een tirade die vooral hun eigen aannames blootlegde.

Het patroon is bekend. Over andere landen en conflicten blijft iedereen koel en analytisch. Zodra het over Joodse zichtbaarheid gaat, knettert het. Het onderwerp wordt niet onderzocht, maar ontweken, weggewuifd of gepsychologiseerd.

En precies daarom kiezen instellingen voor vermijden. Niet omdat ze kwaad willen, maar omdat de reacties op Joodse aanwezigheid voorspelbaar verhit, afgeleid en onevenredig worden. Vermijden kost minder energie dan uitleggen.

Maar dat maakt het niet juist.

“Het is ingewikkeld.”

Het Concertgebouw presenteert deze beslissing als een delicaat evenwicht tussen kunst, context en verbinding. Het klinkt alsof er een lange ethische afweging aan voorafging. In werkelijkheid verhult die taal vooral dat er geen consistente norm achter dit besluit zit. De maatstaf die nu wordt gebruikt, komt nergens anders in het culturele veld voor. Niet bij artiesten uit andere landen, niet bij andere conflicten en niet bij eerdere programma’s.

En dan is er nog de snelheid waarmee de zogenaamd principiële lijn weer werd afgezwakt. Binnen vier dagen veranderde een ferme uitspraak in een voorzichtig verhaal. Een principe dat zo snel oplost, was geen principe maar een uitweg.

Neutraliteit die steeds dezelfde groep treft is geen neutraliteit.
Het is een reflex in nette bewoordingen.
En precies die reflex ligt hier bloot.

Conclusie

Het Concertgebouw heeft geen principe toegepast, maar een uitzondering gecreëerd. Een morele grens die nooit eerder bestond wordt plots gebruikt om een Joodse cantor te weren, precies in een periode waarin Joodse zichtbaarheid onder druk staat. Een sector die grootse woorden gebruikt over verbinding laat zien hoe snel die verbinding verdampt zodra het ingewikkeld wordt.

Wie werkelijk gelooft in gelijkwaardigheid, hanteert dezelfde maatstaf voor iedereen.
Ook wanneer dat niet populair is.
Juist dan.

Klik hier voor alle gebruikte artikelen, statements en sociale media-posts.

Verdieping

Iedereen deugt, behalve de ander

Democratie en vrijheid van meningsuiting? Alleen als het de mijne is.

De verkiezingsstrijd van 2025 laat zien hoe die zin steeds vaker werkelijkheid wordt. Vrijheid is niet langer een gedeeld principe, maar een wapen in een strijd om gelijk. Iedere partij, elke activist en zelfs wetenschappers beroepen zich erop, maar zelden om anderen de ruimte te geven. De vrijheid van meningsuiting geldt pas echt, lijkt het, als de mening de onze is.

Tien dagen voor de verkiezingen is het politieke landschap niet alleen verdeeld langs partijgrenzen, maar ook langs morele breuklijnen. De strijd om vrijheid, gelijkheid en fatsoen wordt niet meer gevoerd met argumenten of beleidsvoorstellen, maar met gevoelens van moreel gelijk. Iedereen lijkt overtuigd van zijn eigen zuiverheid en vooral van het gebrek daaraan bij de ander.

De verkiezingscampagne van 2025 laat zien hoe politiek meer is geworden dan een strijd om zetels. Het is een wedstrijd om fatsoen, om wie het geweten mag vertegenwoordigen. Waar vroeger beleid centraal stond, draait het nu om identiteit en toon. Fatsoen is een wapen geworden, vrijheid een vlag, en gelijkheid een kamp.

De morele toon van het debat

Partijen presenteren zichzelf niet langer alleen als vertegenwoordigers van belangen, maar als dragers van waarden. Begrippen als vrijheid, respect en rechtvaardigheid klinken vertrouwd, maar betekenen iets anders afhankelijk van wie ze gebruikt.

Bij D66 en GroenLinks-PvdA staat vrijheid voor zelfbeschikking: de ruimte om te zijn wie je bent, zonder religieuze of maatschappelijke druk. Bij het CDA en de ChristenUnie draait vrijheid juist om verantwoordelijkheid binnen gemeenschap. De PVV geeft er weer een eigen draai aan en presenteert vrijheid als bescherming tegen de ander – tegen de islam, de Europese Unie of de zogenoemde woke-elite.

Die tegenstelling werd onlangs zichtbaar toen op Facebook AI-beelden opdoken waarin politieke tegenstanders belachelijk werden gemaakt. Geert Wilders bood zijn excuses aan, maar het incident liet zien hoe vrijheid van meningsuiting in de praktijk vaak neerkomt op vrijheid om te schofferen, bij voorkeur anoniem.

Zo spreken politici over hetzelfde onderwerp, maar voeren ze totaal verschillende gesprekken. De kloof tussen betekenissen is groter geworden dan de kloof tussen partijen.

Sociale media als toneel

Dat mechanisme werd zichtbaar toen Rob Jetten (D66) publiekelijk Geert Wilders opriep in te grijpen na het verspreiden van AI-beelden door PVV’ers. Zijn oproep was op zichzelf terecht – nepbeelden ondermijnen het debat – maar de manier waarop het gebeurde, past in hetzelfde patroon: veroordeling op sociale media, niet via dialoog.

Ook Henri Bontenbal (CDA) koos die toon. Op Bluesky sneerde hij dat “Nederland klaar is met politici als Wilders die alleen maar roepen en weglopen als het moeilijk wordt”. Het is een vermomde vorm van morele afrekening: niet de inhoud, maar de persoon staat terecht.

Aan de andere kant gebruikt Geert Wilders (PVV) juist emotie als wapen. Met slogans als “zodat u geen toerist meer bent in uw eigen land” schetst hij een land dat van zijn burgers is afgepakt – door migranten, door de elite, door ‘de ander’. 

Waar links morele superioriteit inzet, mobiliseert rechts morele verontwaardiging. Beide kampen spreken niet meer mét elkaar, maar over elkaar. Zo ontstaat een debat dat geen debat meer is. Waar de één grenzen stelt aan fatsoen, ziet de ander het als censuur. Waar de één waarschuwt voor haat, ervaart de ander dedain. De uitwisseling van argumenten heeft plaatsgemaakt voor moreel klassenbewustzijn. 

Niet: wat vind je? Maar: bij wie hoor je?

Van programma naar praktijk

Wie de partijprogramma’s naast elkaar legt, ziet hoe diep de breuklijnen inmiddels lopen. Achter dezelfde woorden gaan radicaal verschillende werelden schuil.

Bij D66 staat vrijheid gelijk aan autonomie en zelfbeschikking. Gelijkheid betekent hier vooral diversiteit en inclusie, met nadruk op rechten van vrouwen, lhbti+’ers en minderheden. In toon en inhoud is dat verfrissend modern – vrijheid als bescherming van keuze en identiteit – maar de partij heeft ook iets moralistisch gekregen. Wat ooit tolerantie was, is bij momenten een keurmerk geworden.

Het CDA spreekt over ‘herstel van fatsoen’ en gemeenschapszin. Vrijheid is er nooit los verkrijgbaar: ze hoort bij verantwoordelijkheid, gezin en geloof. De toon is geruststellend, maar ook begrenzend. Wie buiten die gemeenschap valt – seculier, queer of simpelweg andersdenkend – merkt hoe dun de christelijke mantel van liefde kan zijn.

De ChristenUnie gaat nog een stap verder. Ze koppelt vrijheid aan ‘dienstbaarheid’ en ziet gelijkheid niet als gelijke rechten, maar als gelijkwaardige waardigheid – een subtiel, maar wezenlijk verschil. De partij verdedigt het recht op religieus onderwijs en het ongeboren leven, maar zwijgt over vrouwenrechten binnen orthodoxe gemeenschappen.

Bij GroenLinks-PvdA overheerst het gevoel van urgentie: klimaat, solidariteit, rechtvaardigheid. Het programma leest als een moreel manifest, vol woorden als ‘verantwoordelijkheid’ en ‘strijd tegen ongelijkheid’. Maar de partij die zegt op te komen voor minderheden, blijkt opvallend blind voor haar eigen selectieve solidariteit. De stilte over antisemitisme binnen het eigen kamp is veelzeggend – verontwaardiging lijkt afhankelijk van wie het slachtoffer is.

De VVD beschouwt vrijheid vooral als verantwoordelijkheid: de ruimte om iets van je leven te maken, mits je dat zelf doet. In het programma Sterker uit de storm klinkt weinig ideologie, maar veel managementtaal over kansen, regels en veiligheid. Vrijheid is er geen grondrecht, maar een verdienmodel – wie werkt, onderneemt en bijdraagt, krijgt ruimte; wie dat niet doet, vooral plichten. Het klinkt pragmatisch, maar achter dat realisme schuilt een morele hiërarchie: de hardwerkende Nederlander als maatstaf van fatsoen.

De PVV keert alles om. Vrijheid wordt niet langer gedeeld, maar verdedigd – tegen moslims, migranten of Europa. Het partijprogramma belooft bescherming van vrouwenrechten, maar noemt tegelijk de islam ‘een ideologie van haat’. Vrijheid geldt er niet als universeel recht, maar als bezit: van ‘onze mensen’, binnen ‘ons land’.

Volt kiest een modern-liberaal midden: vrijheid door Europese samenwerking, gelijkheid via onderwijs en technologie. Religie en traditie gelden als obstakels; nationale grenzen als ouderwets. Maar wie geloof en cultuur ziet als hinderpalen van vooruitgang, miskent dat juist vrijheid inhoudt dat mensen zélf mogen kiezen hoe ze willen leven. Het ideaal van een open wereld botst zo met een blinde vlek voor de menselijke behoefte aan identiteit, gemeenschap en zingeving.

Bij JA21 overheersen de woorden ‘gezond verstand’, ‘normen’ en ‘traditie’. De partij beroept zich op klassieke waarden, maar rept nauwelijks over vrouwenrechten of gelijke behandeling. Waar anderen moraliseren in naam van vooruitgang, doet JA21 dat in naam van behoud. Opmerkelijk genoeg komt die morele toon uit een partij die mede is opgericht door Annabel Nanninga, die eerder op sociale media grappen maakte over de Holocaust en ‘Mein Kampf’. Uitspraken die haaks staan op elk begrip van fatsoen of menselijke waardigheid.

En dan is er de SGP, die vrijheid expliciet ondergeschikt maakt aan geloof. In dit wereldbeeld is vrijheid niet bedoeld om verschillen te beschermen, maar om Gods orde te bewaren. De partij spreekt over respect voor ieder mens, maar koppelt dat aan strikte rolpatronen en traditionele zeden. Vrouwen horen niet aan tafel met macht, en lhbti+-rechten worden gezien als strijdig met “de Bijbelse opdracht”. Zo klinkt het als morele helderheid, maar het is in feite een hiërarchie van waardigheid – een verschil dat vroom lijkt, maar ongelijkheid bestendigt.

En wie de BBB mist – lijkt me stug – krijgt voorlopig geen duidelijkheid: hun verkiezingsprogramma is onvindbaar. BBB levert, maar nu even niet.

Zo wordt duidelijk dat geen enkele partij nog neutraal over vrijheid of gelijkheid spreekt. Elk kamp gebruikt dezelfde woorden, maar bedoelt iets anders. En juist daardoor is de kloof moreel geworden: niet over beleid, maar over betekenis.

Toch ligt in die tegenstelling ook iets hoopvols: dat vrijheid, gelijkheid en fatsoen niet langer loze woorden zijn, maar waarden waarover gestreden wordt. De vraag is alleen of we nog in staat zijn om te luisteren zonder meteen te oordelen.

Een spiegel zonder midden

De verkiezingen van 2025 draaien niet alleen om macht, maar om (morele) legitimiteit. Wie bepaalt wat vrijheid is? Wie mag spreken namens het geweten? De strijd om die vragen speelt zich niet alleen af in debatstudio’s, maar in tweets, talkshows en partijprogramma’s. Iedereen lijkt zijn eigen waarden tot maat der dingen te hebben verheven.

Het politieke midden is niet verdwenen omdat mensen radicaal zijn geworden, maar omdat niemand meer nuance verdraagt. Fatsoen is tot wapen gemaakt, vrijheid tot grens en gelijkheid tot groepsidentiteit. Het publieke debat lijkt op een morele spiegelzaal: wie in de ander kijkt, ziet vooral zichzelf – zuiver, verontwaardigd en onfeilbaar.

Zo verandert vrijheid van meningsuiting langzaam in vrijheid van verontwaardiging. Waar vroeger de vraag gold “mag dit gezegd worden?”, klinkt nu steeds vaker “wie durft het nog te zeggen?” En achter al dat lawaai verdwijnt het belangrijkste gesprek: hoe we in één land kunnen leven zonder elkaar steeds tot vijand te verklaren.

De verkiezingen van 2025 laten daarmee vooral één ding zien: Nederland is niet links of rechts, woke of populistisch. Nederland is moe van zichzelf.

Oh, en ps? Ga stemmen. Democratie is iets om te koesteren – niet om af te breken.

Nieuwsgierig naar de bronnen? Je vindt ze hier.

Verdieping

Femicide is geen vrouwenhaat …

… het is volgens sommigen complexer. Iets relationeels, psychologisch of juridisch. Maar vooral geen patroon.

In juli schreef journalist Chris Klomp op X een  draadje over femicide. Of beter gezegd: over zijn bezwaar dat het woord te snel en te vaak gebruikt wordt. Volgens hem gaat partnerdoding niet altijd over vrouwenhaat. Soms is er sprake van een psychose. Of van een ruzie. Of van een relatie die uit de hand loopt.

Maar terwijl de aandacht steeds naar de dader en zijn motieven gaat, blijft één ding onbesproken: het patroon waarin vrouwen worden vermoord juist op het moment dat ze een grens trekken.

“Zucht. Weet je wat niet helpt?”

Zo begint Klomp zijn draad. Niet met cijfers, niet met context, maar met ergernis. Ergernis over mensen die de term femicide te ruim zouden toepassen. Gevolgd door het bekende dedain: “Of je doorgeslagen feminisme laten bepalen wat femicide is en wat niet.

Nee hoor. Laten we het vooral overlaten aan een “senior journalist” die tussen zijn verzuchtingen door wel even de definities bepaalt. Een ego ter grootte van de staatsschuld, met de nuance van een verzuurde tweet.

Daarna gaat het al snel mis:

Het ligt nogal aan je definitie van femicide  (want feitelijk betekent de term ‘vrouwenmoord’).”

Nee. Het ligt níet aan “je definitie”, alsof je die zomaar kunt aanpassen aan wat jou goed uitkomt.

Volgens het Nederlandse Openbaar Ministerie is femicide – of vrouwenmoord – het opzettelijk doden van vrouwen of meisjes. Punt.

Volgens internationale standaarden, waaronder het Istanbulverdrag, de VN  en de WHO is femicide “het opzettelijk doden van vrouwen omdat ze vrouw zijn”. Het gaat om gendergerelateerd geweld, meestal gepleegd door (ex-)partners of familieleden. De motivatie: controleverlies, eer, bezitsdrang of ongelijkwaardigheid binnen relaties. Het doel is vrouwen te straffen, te breken of het zwijgen op te leggen zodra ze hun eigen weg proberen te gaan.

Femicide is geen kwestie van gevoel. Het is een maatschappelijk feit.

Een oud artikel, opnieuw opgediend

In zijn draad deelt Klomp een ouder stuk: Femicide: complexer dan vrouwenhaat.

Dat artikel verscheen al eerder, maar hij haalt het nu weer naar boven. Precies op het moment dat er publieke verontwaardiging is over de moord op een vrouw door haar ex. Geen toeval dus, maar meeliften op de golf van aandacht.

Zijn insteek is voorspelbaar: “Femicide lijkt soms wat te worden gekaapt door activisten die er louter een intrinsieke vrouwenhaat in zien.

En de inhoud? Die wankelt opnieuw.

  • Hij haalt definitie en mening door elkaar. Alsof femicide altijd betekent dat een man vrouwen haat. En omdat hij die haat niet vaak ziet, vindt hij dat het woord niet past.
  • Hij schuift het geweld af op persoonlijke problemen: een psychose, uitzichtloosheid, een relatie die stukliep. Maar hij laat weg dat partnergeweld bijna nooit uit het niets komt. Vaak gaan er jaren van controle en mishandeling aan vooraf.
  • Hij behandelt elke zaak als een los incident. Alsof het toeval is en geen onderdeel van een groter patroon van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Het frame is helder: Femicide? Misschien. Maar laten we het vooral niet te groot maken.

“Het is complexer dan vrouwenhaat”

Wie een stuk schrijft over femicide moet de termen helder houden. Klomp doet dat niet. Hij zet  misogynie (vrouwenhaat) tegenover femicide en gooit zo twee verschillende dingen op één hoop.

In zijn artikel schrijft hij: “Vrouwenhaat is absoluut een probleem, maar bij individuele partnerdoding kun je niet zomaar een universele haat als hoofdoorzaak aanwijzen.”

Dat klinkt redelijk, tot je ziet wat hij ermee doet. Hij suggereert dat femicide alleen gaat over ideologische haat. Alsof activisten beweren dat elke man die zijn partner vermoordt in abstracte zin vrouwen haat. Alsof het alleen kan gaan om óf een liefdesdrama, óf ideologisch geweld.

Maar dat is een stropop. Niemand beweert dat. En het hoeft ook niet.

Femicide is geen gevoel, maar een patroon. Het gaat niet om wat een dader zegt te voelen, maar om de omstandigheden waarin vrouwen worden vermoord: vaak als ze vertrekken, iets weigeren of hun autonomie opeisen. Niet ondanks dat, maar juist daarom.

Dat is geen liefdesmoord, dat is gendergerelateerd geweld. Ook wel bekend als femicide.

Maar waarom doen die mannen dat dan?

In zijn artikel verwijst Klomp naar een onderzoek van de Universiteit Leiden: Een nieuwe typologie van partnerdoding. Daarin brachten onderzoekers vijf typen daders in kaart, op basis van tientallen zaken. Ze benadrukten er meteen bij:

“Het is niet onze intentie om de complexiteit van de zaken, de gebeurtenissen, gedachten en handelingen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het fatale geweld te vereenvoudigen naar een allesverklarende type dader.”

En precies dát is wat Klomp wel doet. Hij pikt uit het onderzoek een paar losse stukjes, perst bijna vijftig pagina’s samen tot vijf alinea’s en zet ze weg als simpele typetjes. Het resultaat: een scheve weergave die de nuance van het onderzoek zelf juist onderuit haalt. Klassiek cherrypicking.

Daarna komt in zijn draad het bekende rijtje: psychose, hechtingsproblemen, scheiding, uitzichtloosheid, “toxiciteit”. Het klinkt als een verklaring, maar in feite zegt hij: de man kon het niet aan om verlaten te worden, zij had hem niet zo moeten kwetsen, eigenlijk is het haar schuld.

Dat is geen analyse. Dat is afleiding. Femicide is niet “complex” omdat het moeilijk te begrijpen is, maar omdat het geworteld is in machtsverhoudingen. Daar heb je geen psychologisch profiel voor nodig, maar een maatschappelijk kompas.

“Ook voor de dader is het een drama”

Ah, empathie. Eindelijk.

Als er sprake is van een psychose, dan is het ook voor de dader een drama.”

Voor de dader.

Dat klinkt meelevend, maar het is misplaatst. Het zet de moordenaar en het slachtoffer op één lijn. Alsof beiden even hard getroffen zijn, alsof twee levens “ontspoord” zijn.

Natuurlijk is een psychose ernstig. Maar het is geen excuus om het slachtoffer te laten verdwijnen uit beeld. En zeker geen reden om femicide weg te zetten als een tragisch ongeluk van twee kanten.

Dit frame – hij kon er niet aan doen – is geen analyse. Het is een verschuiving van verantwoordelijkheid. De dader wordt patiënt. Het slachtoffer een voetnoot in zijn dossier.

En opnieuw vergaloppeerd

Alsof zijn eerdere stuk nog niet genoeg was, ging Klomp dit weekend opnieuw onderuit. In een X-discussie reageerde een vrouw dat haar verkrachting zonder toestemming in een publieke space was besproken. Haar punt was helder: dit is míjn verhaal, niet iets dat een journalist zonder toestemming mag gebruiken.

Klomp’s antwoord? Gut kind, ben je er nog ondersteboven van? Leer eens wat weerbaarheid kweken doen.”

Niet degene die zonder toestemming over een verkrachting praat wordt aangesproken, maar het slachtoffer zelf. Alsof zij tekortschiet omdat ze “niet weerbaar genoeg” is. Victim blaming in zijn zuiverste vorm, dit keer niet eens verpakt in een pseudo-analytisch stuk, maar openlijk, in één sneer.

Het patroon is intussen onmiskenbaar. Of het nu gaat om femicide of verkrachting: de vrouw verdwijnt naar de achtergrond, de omstandigheden worden weggezet als “complex” of “overdreven”, en de man krijgt alle ruimte voor begrip en context. Kritiek daarop wordt niet weerlegd, maar afgeserveerd met dedain.

Framing is géén nuance

Het is ook geen incident. Wie terugkijkt ziet hetzelfde patroon telkens terugkomen. In een eerder artikel schreef hij dat “vrouwen zich te gemakkelijk laten verkrachten“. Volgens hem nuance. In werkelijkheid een frame: de dader verdwijnt, de schuld ligt bij het slachtoffer.

Kritiek daarop schoof hij weg als hysterie, als Sisterhood, als een kakelende horde.

En nu doet hij precies hetzelfde. De toon is vol dedain, de inhoud legt de schuld bij het slachtoffer, de strategie altijd dezelfde: de verantwoordelijkheid gaat van de man die geweld pleegt naar de vrouw die het “niet aankon”. Dat is geen analyse. Dat is gaslighting met een perskaart.

Waarom ik hier zo scherp op reageer

Ik heb het eerder gezegd. Omdat ik onderzoek heb gedaan naar kindhuwelijken, zomerbruiden en mensenhandel. Omdat ik de verhalen ken van meisjes die keer op keer ‘legaal’ zijn verkracht, vaak jaren achter elkaar, onder het mom van huwelijk of gehoorzaamheid.

Meisjes die pas als ze meerderjarig werden konden ontsnappen, omdat ze dan eindelijk een echtscheiding mochten aanvragen. Met vier kinderen aan hun rokken, een beschadigd lichaam en vaak nog steeds afhankelijk van familie die toestemming moest geven.

En dan worden ze vermoord. Uit eerwraak. Of omdat hun man hun vertrek niet accepteert. Of misschien, ja, omdat hij een psychose had.

Ik reageer scherp omdat ik heb leren luisteren. Niet naar de verklaringen van de dader, maar naar het stille, onafgemaakte verhaal van degene die het niet meer zelf kon vertellen.

Voor de duidelijkheid 

Dit stuk is gebaseerd op uitspraken die Chris Klomp zelf publiekelijk heeft gedaan, op X en op zijn eigen website. Hij wordt letterlijk geciteerd en de tekst is voorzien van bronverwijzingen.

Voor wie zich geroepen voelt om te beginnen over wederhoor: volgens de Richtlijn Journalistieke Code van de Raad voor de Journalistiek (B.3) geldt wederhoor niet voor opiniestukken, columns of commentaren die een duidelijke persoonlijke mening bevatten, en ook niet voor feitelijke verslaggeving van openbare uitingen.

Mocht iemand tóch de aandrang voelen om ’s avonds een boze mail te sturen: alles is keurig terug te vinden bij de Raad voor de Journalistiek.

En voor alle duidelijkheid: slachtoffers van verkrachting wegzetten met “leer wat weerbaarheid kweken” en femicide reduceren tot een spelletje met definities, heeft niets met journalistiek te maken, maar alles met het beschermen van het eigen ego. Dat is geen nuance. Dat is narcisme met een toetsenbord.

Liefs, The Sisterhood 💋