opinie

De angst die je niet wegcijfert

Gisteren verscheen opnieuw een column over de dood van Lisa. Een stuk dat, hoe bekend het patroon ook is, toch weer dezelfde richting op buigt: vrouwen uitleggen dat hun angst eigenlijk niet klopt, omdat de statistiek iets anders zegt. Alsof gevoelens, ervaringen en reflexen de voetnoten zijn van een spreadsheet.

Maar zo werkt het niet, en iedere vrouw weet dat.

Natuurlijk is moord op straat zeldzaam.
Natuurlijk komt femicide vaak uit de eigen kring.
Niemand betwist dat. Vrouwen al helemaal niet.

Maar dat betekent niet dat vrouwen zich aanstellen wanneer ze ’s avonds drie keer nadenken over hun route, de muziek uitlaten, hun sleutels anders vasthouden of hun pas versnellen zodra er voetstappen achter hen klinken. De enge man in de bosjes is voor veel vrouwen geen karikatuur, maar een herkenbare dreiging. Je hoeft niet vermoord of verkracht te worden om bang te zijn voor mannen die te dichtbij komen, volgen, roepen of in een schaduwhoek blijven staan tot het donker genoeg is.

Honderden vrouwen passen elke avond hun gedrag aan. Niet eens uit paniek, maar uit realisme. Het soort realisme dat geen statistiek ontkracht en geen column wegneemt.

Statistiek vertelt waar vrouwen sterven.
Vrouwen zelf vertellen waar ze onveilig zijn.
Dat zijn twee datasets die elkaar niet tegenspreken, maar elkaar precies laten zien waar de gaten vallen.

En dan helpt het weinig wanneer omgevingsmaatregelen worden weggezet als symboolpolitiek. Voor veel vrouwen zijn verlichting, zichtlijnen en ontwerp geen symbolen, maar voorwaarden om überhaupt te kunnen lopen zonder te rennen en zonder in de schaduw te verdwijnen. Het is geen decor. Het is de grens tussen zien en verdwijnen.

Tegelijkertijd is het opvallend hoe snel sommige columnisten anderen verwijten dat ze op hun onderbuik varen, terwijl ze zelf al glasheldere conclusies trekken over wat er “wel zal zijn”, nog voordat deskundigen ook maar één dossierpagina hebben gezien. Dat is geen nuance, dat is geruststelling in keurige volzinnen.

Symboolpolitiek is gevaarlijk.
Maar symbooljournalistiek is dat net zo.

Als we werkelijk iets willen veranderen, moeten we ophouden met vrouwen te vertellen dat hun angst overdreven is en beginnen met luisteren naar wat ze al decennia zeggen. Het gevaar is niet óf dichtbij óf buiten. Het is én dichtbij én buiten. En daar begint echte veiligheid.

Laten we ophouden met wegwuiven en eindelijk beginnen met luisteren. En dan niet naar wat er in de marge of in de donkere krochten van X wordt beweerd, maar naar vrouwen zelf en hoe zij hun wereld ervaren.

Verdieping

Verbinding, maar niet voor iedereen

Waarom een Joodse cantor ineens wél een probleem vormt in een sector vol principes op afroep

“Zijn aanwezigheid staat haaks op onze missie”

Het Concertgebouw schrapte het Chanoekaconcert. Niet vanwege veiligheid of logistiek, maar vanwege de functie van de cantor, Shai Abramson, binnen het Israëlische leger. De verklaring deed voorkomen alsof er een oude norm werd toegepast: een huis dat zegt te verbinden kan geen artiest ontvangen met zulke banden.

Alleen bestaat die norm niet. Het Concertgebouw heeft nog nooit een individuele muzikant geweerd vanwege persoonlijke of institutionele banden met een staat of leger. Wie de eigen programmering ernaast legt, ziet hoe uitzonderlijk dit besluit is. Deze maatstaf is niet gegroeid uit beleid of traditie, maar verscheen van de ene dag op de andere. Nieuw, ongegrond en opvallend selectief.

“Het gaat ons niet om zijn Joods-zijn, maar om zijn functie”

De afgelopen jaren traden Syrische musici zonder discussie op, afkomstig uit een land waar het regime oorlogsmisdaden pleegt. Russische solisten staan, zelfs midden in de oorlog in Oekraïne, nog steeds gewoon op het programma. Grote Chinese en Hongkongse staatsensembles, gefinancierd door staten die minderheden onderdrukken, worden zonder aarzeling ontvangen.

Nooit vroeg het Concertgebouw naar loyaliteit, dienstverband of politieke affiliaties. De kunst stond voorop en muziek mocht muziek blijven.

Tot deze cantor.
Voor hem geldt ineens een persoonlijke loyaliteitscontrole.

De hypocrisie wordt nog groter wanneer je kijkt naar geld. Donaties, erfenissen en sponsoring uit landen met zware mensenrechtenschendingen zijn nooit een probleem geweest. Ook legaten van oude Amsterdamse families, waaronder families met Joodse wortels, worden zonder vragen aangenomen. Wie doneert of nalaat hoeft geen enkel moreel examen af te leggen.

Bij mensen ligt de lat dus hoger dan bij budgetten.
Een instelling die haar principes alleen toepast wanneer het weinig kost, voert geen beleid maar reputatiemanagement.

En precies daarom voelt deze toets niet principieel, maar gericht op één persoon.
Een uitzondering die als norm is verpakt.

“Ook tijdens apartheid golden er uitzonderingen”

De vergelijking met Zuid-Afrika wordt vaak als dooddoener aangevoerd, maar wie de geschiedenis kent, weet beter. De culturele boycot richtte zich op staatspropaganda, niet op individuele artiesten. Officiële gezelschappen van Pretoria werden geweerd, solisten niet. Daarom stonden Pieter-Dirk Uys, Miriam Makeba, de African Jazz Pioneers en Ladysmith Black Mambazo gewoon in Nederlandse zalen.

De grens liep tussen propaganda en persoonlijke kunst.

Het Concertgebouw schuift daar nu vanaf en richt zijn blik niet op instellingen maar op individuen. Dat is geen voortzetting van historisch beleid, maar een breuk ermee.

“We hebben geen norm, we hebben een dilemma”

Nog veelzeggender dan de annulering zelf is de draai in de verklaringen. Eerst was het helder: zijn aanwezigheid zou haaks staan op de missie van verbinding. Een zin bedoeld als morele paal in de grond. Vier dagen later was die paal verdwenen en bleef er vooral mist over. Er was sprake van verwarring, van een complexe context, van het verlangen vooral geen partij te kiezen. De muziek moest opeens weer centraal staan.

Dat verschil is geen nuance, maar een bekentenis. De eerste verklaring moest klinken als principe. De tweede was een haastige poging om de schade te beperken. Het is de beweging van een instelling die merkt dat het eigen argument wankel is en daarom de woorden aanpast.

Een instelling die overtuigd is van haar norm, herhaalt die norm.
Een instelling die voelt dat het verhaal niet klopt, begint het verhaal te herschrijven.

En precies dat is hier gebeurd.

“Regimebanden? Geen probleem. Behalve vandaag.”

De nieuwe maatstaf wordt uitsluitend toegepast op een Joodse cantor, in een periode waarin antisemitisme zichtbaar toeneemt. Artiesten uit Syrië, China, Rusland, Turkije of Qatar ondervonden nooit belemmeringen. Geen solist werd ter verantwoording geroepen voor de daden van zijn regering of leger.

Deze cantor wel.
En daardoor is de asymmetrie onmiskenbaar.

Het Concertgebouw zegt dat Joodse artiesten welkom zijn. Maar in de praktijk lijkt dat welkom te eindigen zodra er weerstand dreigt of reputatierisico ontstaat. Een welkom dat afhankelijk is van de gemoedstoestand van buitenstaanders is geen welkom, maar een voorwaardelijk gebaar.

“Sinds 7 oktober is Joodse zichtbaarheid een risico geworden”

Sinds 7 oktober verandert de manier waarop instellingen omgaan met Joodse evenementen en organisaties zichtbaar. Openbare Chanoekavieringen worden kleiner gemaakt of naar binnen verplaatst. Joodse studenten krijgen geen zalen of alleen onder voorwaarden die voor anderen nooit gelden. Synagogen draaien op een permanent dreigingsniveau, met marechaussee voor de deur en een gemeenschap die voortdurend moet afwegen hoe zichtbaar ze durft te zijn. Culturele instellingen deinzen terug zodra de mogelijkheid van boze reacties voelbaar is.

Het patroon laat zich niet meer wegpoetsen.
Joodse zichtbaarheid wordt niet ondersteund, maar ingedampt.

En dat gebeurt uitgerekend in een sector die graag spreekt over inclusie, veiligheid en ruimte voor ieder verhaal. Als juist daar de reflex ontstaat om terug te deinzen zodra het spannend wordt, zegt dat iets pijnlijks over hoe broos die beloofde inclusie werkelijk is.

“Jij wil Joodse zichtbaarheid wegdrukken.”

De reacties onder mijn bericht vormden een miniatuurversie van dezelfde reflex. Geen enkel gesprek bleef bij de kern: dat deze maatstaf nooit eerder is gebruikt. In plaats daarvan doken mensen meteen zijpaden in. Plots ging het over Rusland, over universiteiten, over geopolitiek of over complottheorieën die niets met dit concert te maken hadden. Zodra het onderwerp Joodse zichtbaarheid werd, schoof de discussie weg van feiten naar rookgordijnen.

Daar kwamen de projecties bij. Ik zou Joodse zichtbaarheid wegdrukken. Ik zou pleiten voor censuur. Ik zou het Concertgebouw antisemitisme verwijten, terwijl ik dat woord nergens gebruikte. Sommigen reageerden op een versie van mijn tekst die alleen in hun hoofd bestond. Anderen lazen nauwelijks en begonnen aan een tirade die vooral hun eigen aannames blootlegde.

Het patroon is bekend. Over andere landen en conflicten blijft iedereen koel en analytisch. Zodra het over Joodse zichtbaarheid gaat, knettert het. Het onderwerp wordt niet onderzocht, maar ontweken, weggewuifd of gepsychologiseerd.

En precies daarom kiezen instellingen voor vermijden. Niet omdat ze kwaad willen, maar omdat de reacties op Joodse aanwezigheid voorspelbaar verhit, afgeleid en onevenredig worden. Vermijden kost minder energie dan uitleggen.

Maar dat maakt het niet juist.

“Het is ingewikkeld.”

Het Concertgebouw presenteert deze beslissing als een delicaat evenwicht tussen kunst, context en verbinding. Het klinkt alsof er een lange ethische afweging aan voorafging. In werkelijkheid verhult die taal vooral dat er geen consistente norm achter dit besluit zit. De maatstaf die nu wordt gebruikt, komt nergens anders in het culturele veld voor. Niet bij artiesten uit andere landen, niet bij andere conflicten en niet bij eerdere programma’s.

En dan is er nog de snelheid waarmee de zogenaamd principiële lijn weer werd afgezwakt. Binnen vier dagen veranderde een ferme uitspraak in een voorzichtig verhaal. Een principe dat zo snel oplost, was geen principe maar een uitweg.

Neutraliteit die steeds dezelfde groep treft is geen neutraliteit.
Het is een reflex in nette bewoordingen.
En precies die reflex ligt hier bloot.

Conclusie

Het Concertgebouw heeft geen principe toegepast, maar een uitzondering gecreëerd. Een morele grens die nooit eerder bestond wordt plots gebruikt om een Joodse cantor te weren, precies in een periode waarin Joodse zichtbaarheid onder druk staat. Een sector die grootse woorden gebruikt over verbinding laat zien hoe snel die verbinding verdampt zodra het ingewikkeld wordt.

Wie werkelijk gelooft in gelijkwaardigheid, hanteert dezelfde maatstaf voor iedereen.
Ook wanneer dat niet populair is.
Juist dan.

Klik hier voor alle gebruikte artikelen, statements en sociale media-posts.

Verdieping

Iedereen deugt, behalve de ander

Democratie en vrijheid van meningsuiting? Alleen als het de mijne is.

De verkiezingsstrijd van 2025 laat zien hoe die zin steeds vaker werkelijkheid wordt. Vrijheid is niet langer een gedeeld principe, maar een wapen in een strijd om gelijk. Iedere partij, elke activist en zelfs wetenschappers beroepen zich erop, maar zelden om anderen de ruimte te geven. De vrijheid van meningsuiting geldt pas echt, lijkt het, als de mening de onze is.

Tien dagen voor de verkiezingen is het politieke landschap niet alleen verdeeld langs partijgrenzen, maar ook langs morele breuklijnen. De strijd om vrijheid, gelijkheid en fatsoen wordt niet meer gevoerd met argumenten of beleidsvoorstellen, maar met gevoelens van moreel gelijk. Iedereen lijkt overtuigd van zijn eigen zuiverheid en vooral van het gebrek daaraan bij de ander.

De verkiezingscampagne van 2025 laat zien hoe politiek meer is geworden dan een strijd om zetels. Het is een wedstrijd om fatsoen, om wie het geweten mag vertegenwoordigen. Waar vroeger beleid centraal stond, draait het nu om identiteit en toon. Fatsoen is een wapen geworden, vrijheid een vlag, en gelijkheid een kamp.

De morele toon van het debat

Partijen presenteren zichzelf niet langer alleen als vertegenwoordigers van belangen, maar als dragers van waarden. Begrippen als vrijheid, respect en rechtvaardigheid klinken vertrouwd, maar betekenen iets anders afhankelijk van wie ze gebruikt.

Bij D66 en GroenLinks-PvdA staat vrijheid voor zelfbeschikking: de ruimte om te zijn wie je bent, zonder religieuze of maatschappelijke druk. Bij het CDA en de ChristenUnie draait vrijheid juist om verantwoordelijkheid binnen gemeenschap. De PVV geeft er weer een eigen draai aan en presenteert vrijheid als bescherming tegen de ander – tegen de islam, de Europese Unie of de zogenoemde woke-elite.

Die tegenstelling werd onlangs zichtbaar toen op Facebook AI-beelden opdoken waarin politieke tegenstanders belachelijk werden gemaakt. Geert Wilders bood zijn excuses aan, maar het incident liet zien hoe vrijheid van meningsuiting in de praktijk vaak neerkomt op vrijheid om te schofferen, bij voorkeur anoniem.

Zo spreken politici over hetzelfde onderwerp, maar voeren ze totaal verschillende gesprekken. De kloof tussen betekenissen is groter geworden dan de kloof tussen partijen.

Sociale media als toneel

Dat mechanisme werd zichtbaar toen Rob Jetten (D66) publiekelijk Geert Wilders opriep in te grijpen na het verspreiden van AI-beelden door PVV’ers. Zijn oproep was op zichzelf terecht – nepbeelden ondermijnen het debat – maar de manier waarop het gebeurde, past in hetzelfde patroon: veroordeling op sociale media, niet via dialoog.

Ook Henri Bontenbal (CDA) koos die toon. Op Bluesky sneerde hij dat “Nederland klaar is met politici als Wilders die alleen maar roepen en weglopen als het moeilijk wordt”. Het is een vermomde vorm van morele afrekening: niet de inhoud, maar de persoon staat terecht.

Aan de andere kant gebruikt Geert Wilders (PVV) juist emotie als wapen. Met slogans als “zodat u geen toerist meer bent in uw eigen land” schetst hij een land dat van zijn burgers is afgepakt – door migranten, door de elite, door ‘de ander’. 

Waar links morele superioriteit inzet, mobiliseert rechts morele verontwaardiging. Beide kampen spreken niet meer mét elkaar, maar over elkaar. Zo ontstaat een debat dat geen debat meer is. Waar de één grenzen stelt aan fatsoen, ziet de ander het als censuur. Waar de één waarschuwt voor haat, ervaart de ander dedain. De uitwisseling van argumenten heeft plaatsgemaakt voor moreel klassenbewustzijn. 

Niet: wat vind je? Maar: bij wie hoor je?

Van programma naar praktijk

Wie de partijprogramma’s naast elkaar legt, ziet hoe diep de breuklijnen inmiddels lopen. Achter dezelfde woorden gaan radicaal verschillende werelden schuil.

Bij D66 staat vrijheid gelijk aan autonomie en zelfbeschikking. Gelijkheid betekent hier vooral diversiteit en inclusie, met nadruk op rechten van vrouwen, lhbti+’ers en minderheden. In toon en inhoud is dat verfrissend modern – vrijheid als bescherming van keuze en identiteit – maar de partij heeft ook iets moralistisch gekregen. Wat ooit tolerantie was, is bij momenten een keurmerk geworden.

Het CDA spreekt over ‘herstel van fatsoen’ en gemeenschapszin. Vrijheid is er nooit los verkrijgbaar: ze hoort bij verantwoordelijkheid, gezin en geloof. De toon is geruststellend, maar ook begrenzend. Wie buiten die gemeenschap valt – seculier, queer of simpelweg andersdenkend – merkt hoe dun de christelijke mantel van liefde kan zijn.

De ChristenUnie gaat nog een stap verder. Ze koppelt vrijheid aan ‘dienstbaarheid’ en ziet gelijkheid niet als gelijke rechten, maar als gelijkwaardige waardigheid – een subtiel, maar wezenlijk verschil. De partij verdedigt het recht op religieus onderwijs en het ongeboren leven, maar zwijgt over vrouwenrechten binnen orthodoxe gemeenschappen.

Bij GroenLinks-PvdA overheerst het gevoel van urgentie: klimaat, solidariteit, rechtvaardigheid. Het programma leest als een moreel manifest, vol woorden als ‘verantwoordelijkheid’ en ‘strijd tegen ongelijkheid’. Maar de partij die zegt op te komen voor minderheden, blijkt opvallend blind voor haar eigen selectieve solidariteit. De stilte over antisemitisme binnen het eigen kamp is veelzeggend – verontwaardiging lijkt afhankelijk van wie het slachtoffer is.

De VVD beschouwt vrijheid vooral als verantwoordelijkheid: de ruimte om iets van je leven te maken, mits je dat zelf doet. In het programma Sterker uit de storm klinkt weinig ideologie, maar veel managementtaal over kansen, regels en veiligheid. Vrijheid is er geen grondrecht, maar een verdienmodel – wie werkt, onderneemt en bijdraagt, krijgt ruimte; wie dat niet doet, vooral plichten. Het klinkt pragmatisch, maar achter dat realisme schuilt een morele hiërarchie: de hardwerkende Nederlander als maatstaf van fatsoen.

De PVV keert alles om. Vrijheid wordt niet langer gedeeld, maar verdedigd – tegen moslims, migranten of Europa. Het partijprogramma belooft bescherming van vrouwenrechten, maar noemt tegelijk de islam ‘een ideologie van haat’. Vrijheid geldt er niet als universeel recht, maar als bezit: van ‘onze mensen’, binnen ‘ons land’.

Volt kiest een modern-liberaal midden: vrijheid door Europese samenwerking, gelijkheid via onderwijs en technologie. Religie en traditie gelden als obstakels; nationale grenzen als ouderwets. Maar wie geloof en cultuur ziet als hinderpalen van vooruitgang, miskent dat juist vrijheid inhoudt dat mensen zélf mogen kiezen hoe ze willen leven. Het ideaal van een open wereld botst zo met een blinde vlek voor de menselijke behoefte aan identiteit, gemeenschap en zingeving.

Bij JA21 overheersen de woorden ‘gezond verstand’, ‘normen’ en ‘traditie’. De partij beroept zich op klassieke waarden, maar rept nauwelijks over vrouwenrechten of gelijke behandeling. Waar anderen moraliseren in naam van vooruitgang, doet JA21 dat in naam van behoud. Opmerkelijk genoeg komt die morele toon uit een partij die mede is opgericht door Annabel Nanninga, die eerder op sociale media grappen maakte over de Holocaust en ‘Mein Kampf’. Uitspraken die haaks staan op elk begrip van fatsoen of menselijke waardigheid.

En dan is er de SGP, die vrijheid expliciet ondergeschikt maakt aan geloof. In dit wereldbeeld is vrijheid niet bedoeld om verschillen te beschermen, maar om Gods orde te bewaren. De partij spreekt over respect voor ieder mens, maar koppelt dat aan strikte rolpatronen en traditionele zeden. Vrouwen horen niet aan tafel met macht, en lhbti+-rechten worden gezien als strijdig met “de Bijbelse opdracht”. Zo klinkt het als morele helderheid, maar het is in feite een hiërarchie van waardigheid – een verschil dat vroom lijkt, maar ongelijkheid bestendigt.

En wie de BBB mist – lijkt me stug – krijgt voorlopig geen duidelijkheid: hun verkiezingsprogramma is onvindbaar. BBB levert, maar nu even niet.

Zo wordt duidelijk dat geen enkele partij nog neutraal over vrijheid of gelijkheid spreekt. Elk kamp gebruikt dezelfde woorden, maar bedoelt iets anders. En juist daardoor is de kloof moreel geworden: niet over beleid, maar over betekenis.

Toch ligt in die tegenstelling ook iets hoopvols: dat vrijheid, gelijkheid en fatsoen niet langer loze woorden zijn, maar waarden waarover gestreden wordt. De vraag is alleen of we nog in staat zijn om te luisteren zonder meteen te oordelen.

Een spiegel zonder midden

De verkiezingen van 2025 draaien niet alleen om macht, maar om (morele) legitimiteit. Wie bepaalt wat vrijheid is? Wie mag spreken namens het geweten? De strijd om die vragen speelt zich niet alleen af in debatstudio’s, maar in tweets, talkshows en partijprogramma’s. Iedereen lijkt zijn eigen waarden tot maat der dingen te hebben verheven.

Het politieke midden is niet verdwenen omdat mensen radicaal zijn geworden, maar omdat niemand meer nuance verdraagt. Fatsoen is tot wapen gemaakt, vrijheid tot grens en gelijkheid tot groepsidentiteit. Het publieke debat lijkt op een morele spiegelzaal: wie in de ander kijkt, ziet vooral zichzelf – zuiver, verontwaardigd en onfeilbaar.

Zo verandert vrijheid van meningsuiting langzaam in vrijheid van verontwaardiging. Waar vroeger de vraag gold “mag dit gezegd worden?”, klinkt nu steeds vaker “wie durft het nog te zeggen?” En achter al dat lawaai verdwijnt het belangrijkste gesprek: hoe we in één land kunnen leven zonder elkaar steeds tot vijand te verklaren.

De verkiezingen van 2025 laten daarmee vooral één ding zien: Nederland is niet links of rechts, woke of populistisch. Nederland is moe van zichzelf.

Oh, en ps? Ga stemmen. Democratie is iets om te koesteren – niet om af te breken.

Nieuwsgierig naar de bronnen? Je vindt ze hier.

Media

Wat Israëlische media schrijven (en wij niet)

Een vergelijking van berichtgeving over de Westbank in Israëlische en Nederlandse kranten (2025)

Israëlische media schrijven dagelijks over kolonistengeweld en bezetting. In Nederland blijft de Westbank (Westelijke Jordaanoever) vooral een bijzin bij Gaza. Dit artikel laat zien hoe twee journalistieke werelden naar dezelfde gebeurtenissen kijken – en hoe stilte daarover ook een keuze kan zijn.

De blinde vlek

In Israël is kolonistengeweld dagelijks nieuws. In Nederland is het vaak een voetnoot bij verslaggeving over Gaza. Dat verschil gaat niet alleen over journalistiek, maar ook over wat we willen zien – en wat niet.

De afgelopen maanden publiceerden Israëlische kranten tientallen berichten over de Westbank – per week. Over nieuwe nederzettingen, brandstichtingen door kolonisten, invallen van het leger en dorpen die langzaam verdwijnen. In Nederland daarentegen komt de Westbank vooral voorbij als geografische verwijzing, zoals “ook op de Westbank groeit de onrust” – of als bijzin in verhalen over Gaza.

Die scheve verhouding is niet nieuw, maar sinds oktober 2023 scherper zichtbaar dan ooit. Terwijl Israëlische media worstelen met de morele gevolgen van de bezetting en daar dagelijks over berichten, kijken Nederlandse redacties vooral naar de oorlog in Gaza. Alsof de Westbank een andere wereld is, met een ander verhaal. Een verhaal dat minder past in het vertrouwde beeld van daders en slachtoffers waarmee we ons nieuws graag ordenen.

In januari 2022 schreef ik een research paper over hoe de media in Nederland verslag deed van apartheid op de Westbank. Spoiler: dat deden ze niet en ik moest met mijn onderzoek uitwijken naar Haaretz. Toen viel al op hoe de bezetting zelden werd benoemd, zelfs niet wanneer Israëlische media dat wél deden. Inmiddels is er meer berichtgeving, maar de toon en focus zijn nauwelijks veranderd.

Dit artikel onderzoekt dat verschil. Waarom schrijven Israëlische journalisten met meer urgentie over hun eigen bezetting dan Nederlandse verslaggevers over diezelfde bezetting op afstand? Hoe verschilt de taal, de toon en het morele kompas tussen beide? En wat zegt die stilte over onze manier van kijken naar een conflict dat zelden nog verrast, maar nog altijd voortduurt.

De feiten op tafel – twee werelden van berichtgeving

Wie het nieuws volgt in Israël en in Nederland, lijkt twee verschillende werkelijkheden te zien. In Israël schrijven journalisten over het dagelijks leven onder bezetting. In Nederland gaat het vooral over diplomatie, gijzelaars en raketten. De Westbank komt daar nauwelijks aan te pas.

In Israëlische media is de Westbank een vast onderdeel van het nieuws. Haaretz publiceert bijna dagelijks reportages over aanvallen van kolonisten, +972 Magazine brengt getuigenissen uit dorpen in de Jordaanvallei, verhalen over families die verjaagd worden, en analyses over hoe leger en kolonisten elkaar versterken. Zelfs de Times of Israel, doorgaans gematigd en staatsgezind, bericht regelmatig over de toename van geweld en de zorgen binnen het leger.

In Nederland is dat beeld minder eenduidig. De Volkskrant publiceert regelmatig reportages en analyses over de Westbank, met verhalen uit Ramallah, Jenin en de Jordaanvallei. Ook Trouw schreef in 2025 opvallend scherp over landroof, watertekort en kolonistengeweld, en NRC bracht verschillende stukken over infrastructuur, diplomatie en de rol van Israëlische ministers. Het AD publiceerde enkele human interest-reportages en De Telegraaf berichtte over incidenten, sancties en binnenlands debat rond Israël.

Er is dus wél verslaggeving, maar niet in verhouding tot de omvang van het onderwerp. Waar Israëlische kranten bijna dagelijks schrijven over de gebeurtenissen, verschijnt in Nederland slechts af en toe een artikel – vaak gekoppeld aan Gaza, diplomatie of Nederlandse politiek. De Westbank krijgt aandacht, maar zelden als eigen realiteit.

Die scheefgroei in aandacht is niet alleen een kwestie van afstand. Ze zegt ook iets over de rol die media zichzelf geven. Israëlische journalisten zien het kolonistengeweld als binnenlands nieuws, als onderdeel van hun samenleving. Nederlandse redacties beschouwen het als buitenland, ver weg, iets wat hooguit context biedt bij de grotere oorlog. Daardoor wordt de Westbank geen plaats van verhaal, maar een voetnoot van een conflict dat elders woedt.

De overlap – gedeelde feiten, gescheiden morele registers

Israëlische en Nederlandse kranten schrijven over dezelfde gebeurtenissen en de feiten zijn vaak identiek: een aanval van kolonisten, een militaire inval, een nieuwe nederzetting, de plannen van minister Smotrich of de toename van geweld sinds oktober 2023. Toch verschilt de manier waarop die feiten worden gepresenteerd zó sterk dat het bijna lijkt alsof het over twee conflicten gaat.

Ze citeren vaak dezelfde bronnen: de Verenigde Naties, mensenrechtenorganisaties, het Israëlische leger en lokale burgemeesters. In beide landen is duidelijk dat het geweld structureel is, niet tijdelijk. De overlap ligt dus niet in de informatie, maar in de werkelijkheid waar de journalisten mee te maken hebben.

Dat verschil in taal heeft gevolgen. Woorden vormen de morele temperatuur van een conflict. Wie schrijft over botsingen suggereert gelijkwaardigheid; wie pogrom zegt, benoemt machtsverschil. Zo schuift de betekenis op, subtiel maar voortdurend, van daders en slachtoffers naar partijen in conflict.

De feiten zijn dus niet wat de afstand bepaalt, maar de woorden die we ervoor kiezen. En die woorden laten zien waar de grens ligt tussen verslag doen en werkelijk zien.

Het grote verschil – taal, toon en perspectief

De grootste kloof tussen Israëlische en Nederlandse berichtgeving is een verschil in taal, in perspectief en uiteindelijk in morele positie.

1. Taal

In Israëlische media worden woorden niet geschuwd. Haaretz schrijft over “pogroms”, “expulsions” en “creeping Nakba”. +972 Magazine spreekt van “ethnic cleansing” en “apartheid”. Die termen zijn geladen, maar ze worden er niet gezien als activistische taal. Ze beschrijven wat er gebeurt.

In Nederlandse kranten klinkt die directheid zelden. Daar heet een aanval van kolonisten een “geweldsuitbarsting” of een “botsing tussen partijen”. Het vernietigen van een huis wordt “sloop”, een verdrijving door kolonisten “onrust”. Het is taal die dempt. Ze maakt van machtsverschil een conflict tussen gelijken.

2. Toon

Israëlische verslaggeving is vaak confronterend. Ze vertrekt van binnenuit, met schuld en betrokkenheid. Journalisten schrijven over hun eigen leger, hun eigen samenleving, hun eigen regering. In Nederland is de toon afstandelijker. De lezer is toeschouwer, niet deelnemer. Waar Israëlische media vragen stellen over verantwoordelijkheid, vragen Nederlandse vooral naar diplomatie: wie onderhandelt, wie veroordeelt, wie erkent?

3. Perspectief

In Israël staan Palestijnse dorpen en Israëlische kolonisten naast elkaar in het nieuws. Beide worden gezien, hoe ongelijk de aandacht ook is. In Nederland is het perspectief verschoven naar de staat: Israël als actor, Palestina als achtergrond. Palestijnen verschijnen vooral als groep, zelden als individu met naam en gezicht. Zo verandert journalistiek niet alleen wat we weten, maar ook wie zichtbaar mag zijn.

Het verschil in taal, toon en perspectief verklaart waarom dezelfde gebeurtenis in Israël voelt als een morele crisis en in Nederland als een ver-van-ons-bed-nieuwsfeit. Wie schrijft over de Westbank bepaalt niet alleen wat er te lezen valt, maar ook wie er telt.

De kolonisten: daders met bescherming

Wie schrijft over de Westbank, schrijft onvermijdelijk over de kolonisten. Hun aanvallen op Palestijnse dorpen zijn geen uitzondering meer, maar de dagelijkse gang van zaken. Israëlische media beschrijven hoe boeren worden verjaagd, huizen in brand gestoken en dorpen met traangas bestookt. Vaak in aanwezigheid van soldaten die zouden moeten beschermen, maar toekijken of zelfs meehelpen.

De kolonisten staan niet los van de staat die hen huisvest. Hun aanwezigheid wordt gesteund, direct of indirect, door regeringsbeleid dat nederzettingen legaliseert en daders zelden vervolgt. Ministers als Smotrich en Ben-Gvir noemen hen “pioniers van het land” – taal die geweld legitimeert en verantwoordelijkheid vervaagt.

Die verwevenheid tussen kolonisten, leger en regering verklaart waarom Israëlische media dit thema niet kunnen of willen negeren. Het raakt de kern van hun samenleving: de grens tussen burger en soldaat, tussen religie en nationalisme, tussen wet en straffeloosheid. In Nederlandse media blijft dat verband grotendeels onbesproken.

De morele hiërarchie in het nieuws

Niet alles wat waarde heeft, haalt het nieuws. En niet alles wat het nieuws haalt, krijgt dezelfde waarde. Dat zie je aan hoe Gaza, Israël en de Westbank worden behandeld. Gaza roept emotie op. Israël krijgt begrip én kritiek. De Westbank krijgt stilte.

In 2025 verschenen in Nederlandse kranten ruim vier keer zoveel achtergrond- en opinieartikelen over Gaza als over de Westbank. Op sociale media is dat verschil nog veel groter.  En zelfs de artikelen die verschenen, deden dat meestal alleen omdat er een link was met Gaza: vrijlatingen, gijzelaars, diplomatieke gesprekken. De Westbank kwam in beeld als schaduw, niet als hoofdonderwerp.

Israëlische media lieten in dezelfde periode een totaal ander beeld zien. Daar ging het dagelijks over kolonisten, landonteigening, militaire invallen en het groeiende geweld van binnenuit. Niet als bijzaak, maar als kern van het nationale debat.

Die ongelijkheid in aandacht vormt een stille rangorde. Ze bepaalt wiens leed gezien wordt, en wiens verdwijnen ongemerkt mag doorgaan. Die scheve aandacht is niet per se kwaadaardig, maar wel veelzeggend. Ze toont waar empathie ophoudt en gewenning begint. De Westbank is geen stiltegebied omdat er niets gebeurt, maar omdat we er niet meer op letten, omdat de aandacht elders is.

Waarom Israël meer ziet dan Nederland

Dat Israëlische media meer en scherper over de Westbank schrijven, komt niet doordat ze minder bevooroordeeld zijn, maar omdat ze dichter bij de werkelijkheid staan. Ze zien wat wij op afstand kunnen negeren.

De eerste reden is eenvoudig: nabijheid. Journalisten van Haaretz of +972 wonen vaak op minder dan een uur rijden van de dorpen waar ze over schrijven. Ze zien het landschap veranderen, de controleposten, de nieuwe wegen voor kolonisten. Ze horen de verhalen niet via persbureaus, maar aan keukentafels. Die fysieke nabijheid dwingt tot betrokkenheid.

Daarnaast is er een journalistieke traditie die in Nederland grotendeels ontbreekt. Haaretz en +972 zien kritische verslaggeving niet als activisme, maar als burgerplicht. Ze beschouwen zichzelf als geweten van de samenleving, niet als neutrale toeschouwers. In Nederland overheerst juist de angst om partij te kiezen. Die terughoudendheid maakt de toon voorzichtig en vaak kleurloos.

Er speelt ook een praktisch verschil. Nederlandse redacties hebben nog maar zelden een vaste correspondent op de Westbank. Veel nieuws komt van internationale agentschappen als Reuters of ANP. De taal is feitelijk, maar afstandelijk. Zo verdwijnt de menselijke dimensie uit het verhaal: niet omdat die er niet is, maar omdat niemand hem meer opschrijft.

Ten slotte is er een culturele factor. Het Nederlandse debat over Israël en Palestina is zwaar beladen. Redacties bewegen zich voorzichtig, bang om beschuldigd te worden van vooringenomenheid of antisemitisme. Die gevoeligheid werkt verlammend. In Israël is de polarisatie niet minder, maar journalisten spreken er wél. Ze schrijven vanuit een besef dat stilte erger is dan kritiek.

Het verschil is dus niet dat Israëlische media beter zijn, maar dat ze meer te verliezen hebben. Ze schrijven niet over een conflict in het buitenland, maar over hun eigen land. Wat in Nederland een onderwerp is, is daar een geweten.

Vergelijking berichtgeving over de Westbank – Israëlische en Nederlandse media (2025)

Onderstaande samenvatting laat zien hoe verschillend Israëlische en Nederlandse media verslag doen van dezelfde werkelijkheid. Waar Israëlische redacties schrijven vanuit nabijheid en morele betrokkenheid, behandelen Nederlandse kranten de bezetting vooral op afstand, als diplomatiek of buitenlands vraagstuk.

  • Haaretz publiceert dagelijks over de Westbank. De toon is moreel en kritisch. Het blad schrijft over structureel geweld en verantwoordelijkheid en beschouwt kolonistengeweld als een symptoom van staatsfalen.
  • +972 Magazine brengt eveneens dagelijks berichten. De toon is onderzoekend en activistisch. De redactie beschrijft de bezetting expliciet als een systeem van apartheid en richt zich op structuren in plaats van losse incidenten.
  • Times of Israel publiceert regelmatig, in een neutrale en feitelijke toon. De focus ligt op veiligheid en politiek evenwicht. Het blad benoemt de feiten, maar blijft binnen de grenzen van het officiële staatskader.
  • NRC schrijft weinig over de Westbank. De toon is beschouwend en afstandelijk. De berichtgeving draait om diplomatie en internationale verhoudingen. De bezetting wordt behandeld als geopolitiek feit, niet als moreel vraagstuk.
  • Trouw bericht regelmatig, in een empathische en zorgvuldige stijl. De nadruk ligt op landroof en menselijke perspectieven. Trouw is moreel betrokken en verhalend en vormt daarmee een uitzondering in Nederland.
  • De Volkskrant publiceert eveneens regelmatig, feitelijk en betrokken. De onderwerpen mengen politiek en menselijke verhalen. De krant is journalistiek sterk, maar vermijdt expliciete termen als apartheid.
  • AD schrijft sporadisch over de Westbank. De toon is vooral human interest met de focus op individuele verhalen en de erkenning van Palestina, maar diepgaande analyse ontbreekt.
  • De Telegraaf schrijft sporadisch en kiest een veiligheidsgerichte benadering. De berichtgeving volgt het Israëlische perspectief van dreiging en terreur en beschouwt geweld vooral als aanleiding voor verdediging.

Patroon in één oogopslag

De verschillen tussen de afzonderlijke kranten zijn duidelijk, maar pas in samenhang wordt zichtbaar hoe breed de kloof is tussen Israëlische en Nederlandse berichtgeving. Waar Israëlische media de bezetting van binnenuit beschrijven, kijken Nederlandse redacties er vooral van buitenaf naar.

Frequentie – Israëlische media publiceren honderden artikelen per kwartaal, Nederlandse hooguit enkele tientallen per jaar.
Toon – Israëlische verslaggeving is direct, moreel en vaak intern kritisch. Nederlandse kranten blijven diplomatiek en afstandelijk.
Focus – Israëlische redacties schrijven over structureel geweld, kolonisten en de rol van het leger. Nederlandse media concentreren zich op Gaza, diplomatie en incidentele escalaties.
Bronnen – Israëlische journalisten citeren lokale getuigen, NGO’s en VN-rapporten, vaak aangevuld met eigen correspondenten. Nederlandse redacties leunen vooral op ANP, Reuters en internationale context.
Framing – Waar Israëlische media spreken over apartheid, bezetting en verantwoordelijkheid, gebruiken Nederlandse vooral termen als veiligheid, stabiliteit en ‘twee partijen in conflict’.
Zichtbaarheid van Palestijnen – In Israëlische kranten verschijnen namen, dorpen en levensverhalen. In Nederlandse blijven Palestijnen vaker abstract: groepen zonder gezicht, context of stem.

Samen vormen die verschillen meer dan een journalistiek contrast. Ze laten zien hoe nabijheid en afstand de blik bepalen en uiteindelijk ook het geweten. Want waar de werkelijkheid dagelijks voor je ogen ligt, dwingt ze tot taal. Wie haar alleen door koppen en cijfers ziet, kan zich de luxe van zwijgen veroorloven.

De betekenis van stilte

De stilte over de Westbank is geen toevallige leemte in de nieuwsagenda. Ze is het resultaat van keuzes, routines en grenzen die we zelf hebben getrokken. In Israël is de stilte onmogelijk: het geweld is te dichtbij, te zichtbaar, te eigen. In Nederland kan ze blijven bestaan, omdat afstand ook een vorm van bescherming is.

Nieuws volgt emotie, niet continuïteit. Gaza biedt drama, beelden, heldere lijnen van aanval en vergelding. De Westbank vraagt iets anders: aandacht voor het trage, voor het systematische, voor het geweld dat niet explodeert maar voortwoekert. Dat past slecht bij de logica van de actualiteit, die draait op urgentie en verontwaardiging.

De gevolgen zijn zichtbaar in de toon van de verslaggeving. Waar Israëlische media schrijven over structureel onrecht, schrijven Nederlandse over diplomatie en incidenten. Waar Israël dagelijks verslag doet van eigen falen, kijkt Nederland vooral naar de branden aan de horizon.

Toch zegt die stilte misschien nog meer over onszelf dan over het conflict. Want wat niet wordt opgeschreven, verdwijnt langzaam uit het bewustzijn. Wie de Westbank niet ziet, kan ook vergeten dat de bezetting voortduurt. Dat is de kracht van stilte: ze wist niet alleen feiten, maar ook morele grenzen. Ze laat geweld bestaan zonder dat het nog nieuws hoeft te zijn.

De vraag is dan niet alleen waarom Israëlische media wél schrijven, maar waarom wij dat niet doen. Misschien omdat we het niet willen weten. Misschien omdat het makkelijker is. De stilte is niet totaal, alleen selectief. En juist daarin schuilt de grootste vorm van wegkijken.

Gebaseerd op artikelen in Haaretz, +972 Magazine, Times of Israel, The Guardian, The New York Times en de Nederlandse dagbladen NRC, de Volkskrant, Trouw, AD en De Telegraaf (2025). Een overzicht van de geraadpleegde artikelen is hier te vinden.

Sociale media

Onderzoek als pose

Hoe moreel dedain onderzoeksjournalistiek vervangt

Het zogeheten ‘onderzoek’ naar Defend begon niet op een redactie, maar op X. Chris Klomp ging publiekelijk in de clinch met het collectief Capitol Terrorists Exposers – dat hem fijntjes wees op hun jarenlange ervaring en samenwerking met onder meer NRC en de Volkskrant –  nadat hij aankondigde eens een verhaal te schrijven wie er achter de Defend-groepen zitten.”

Het artikel dat kort daarop volgde leest als een uitgerekte Twitterdraad: veel stelligheid, weinig inhoud. Een tekst niet gehinderd door kennis van zaken, feiten of bronvermelding. Wat hij presenteert als onderzoeksjournalistiek, is in werkelijkheid een verzameling oude feiten, overgoten met morele verontwaardiging. 

Geen nieuw onderzoek, geen nieuwe bronnen, geen hoor en wederhoor – alleen dedain, verpakt als onthulling.

Oude informatie, nieuwe verontwaardiging

Alles wat Klomp opsomt over de Defend groepen – hun oorsprong tijdens de coronaperiode, hun aanwezigheid op Telegram, hun afkeer van media en politie – is al jaren bekend. O.a. de AIVD, Pointer en meerdere landelijke kranten beschreven deze groepen tussen 2020 en 2022 tot in detail. Toch doet Klomp alsof hij iets onthult.

Hij noemt geen enkele bron, geen datum, geen context. Hij bundelt wat al lang gepubliceerd is, giet er een dramatische toon overheen en noemt dat onderzoek. Zijn openingsalinea’s werken als een truc: hij stapelt incidenten in Den Haag, Schiedam en Amsterdam op tot een beeld van een land in opstand dat niet bestaat. In werkelijkheid gaat het om een kleine harde kern die telkens meereist naar nieuwe demonstraties. 

Zonder cijfers of onderbouwing wekt hij de indruk van een massabeweging. Dat leest vlot, maar het is misleidend. Journalistiek hoort iets uit te leggen; Klomp beperkt zich tot het oproepen van sfeer.

Feiten of fictie?

De enige ‘onderzoeksstem’ is een oud citaat van Jelle van Buuren uit 2021, ooit verschenen in het AD. Klomp gebruikt het alsof het recente wetenschap is. Dat heeft niets met onderzoek te maken – dat is recyclen zonder context, bedoeld om het vers te laten lijken. Politiebronnen of experts van ná 2021 ontbreken volledig: het is een herhaling van vier jaar oude zetten.

Eén passage in het stuk laat goed zien hoe los Klomp met feiten omgaat. Hij beschrijft hoe iemand “vanuit de bus van de organisatie de demonstranten ophitst” en plakt daar vervolgens een heel strafblad onder. Maar waar en wanneer deze actie plaatsvond, blijft volstrekt onduidelijk. Geen bron, geen datum, geen bewijs. De veroordelingen die volgen hebben bovendien niets met Defend te maken – ze worden enkel ingezet om de toon te zetten. 

Wie wil controleren hoe serieus Klomp dit onderwerp ooit heeft genomen, hoeft alleen zijn eigen archief door te lopen: tijdens de pandemie heeft hij nauwelijks iets geschreven over de Defend-beweging. Geen onderzoek, geen dossiervorming – pas nu er rumoer is, herontdekt hij plots zijn fascinatie. 

Gerecyclede moraal

Dat deze fascinatie niet helemaal nieuw is, blijkt uit zijn eigen website. In 2021 schreef Klomp al over “de zogenaamde Defend-groepjes”, toen nog in het kader van de coronaprotesten. Zijn beschrijving verschilt nauwelijks van nu: “Een bonte mix van steuntrekkers, voormalige gele hesjes, hooligans, extreemrechts en maatschappelijk teleurgestelden.”

Zelfde toon, zelfde woorden, zelfde morele hiërarchie. Alleen het decor veranderde: van virus naar migratie, van mondkapje naar vlag. Het zogenaamde nieuwe onderzoek is in feite een herverpakking van oud dedain journalistiek recyclen, maar dan zonder de moeite van context of nuance.

Van verslag naar veroordeling

De toon van Klomps stuk verraadt meer over de schrijver dan over zijn onderwerp. Zinnen als een allegaartje van mensen die in de maatschappij vaak in de kantlijn staan tonen geen analyse, maar afkeer. Hij schrijft niet om te begrijpen of te duiden, maar om zich moreel te onderscheiden – als de weldenkende burger die vanaf veilige afstand naar het volk kijkt.

Wie journalistiek bedrijft, hoort te weten waar de grens ligt tussen observatie en oordeel. Klomp overschrijdt die grens voortdurend. Hij beschrijft geen gedrag, maar mensen, en neemt moeiteloos plaats op de stoel van de rechter, de advocaat en de psycholoog tegelijk. Hun taal, kleding en verleden worden niet geobserveerd, maar gewogen: als bewijs van moreel falen. Armoede en agressie vormen het decor waartegen hij zijn eigen redelijkheid etaleert.

De autoriteit van gemak

Om zijn oordelen gewicht te geven, leunt Klomp op autoriteit – die van anderen. Hij haalt een wetenschapper aan zonder context, plukt oude veroordelingen van internet en presenteert losse incidenten alsof ze representatief zijn. Zelf lijkt hij niets onderzocht te hebben. Er is geen poging tot verificatie, geen controle van feiten, geen tijdlijn. Onderzoek wordt pose. Geen nieuwe feiten worden verbonden, en zelfs de bron van de oude meuk wordt zorgvuldig weggelaten.

De methode is even simpel als doorzichtig: neem bestaande informatie, voeg een scheut morele verontwaardiging toe, plaats jezelf erboven en noem het onderzoeksjournalistiek. Het resultaat is geen reconstructie, maar zelfverheffing – een tekst die vooral laat zien hoe groot het ego van de auteur is, niet zijn onderzoeksvermogen.

Journalistiek als moreel vingertje 

De rode draad in het artikel is dan ook geen nieuwsgierigheid, maar het morele vingertje. Zijn stuk is gestoeld op de ophef rond de rellen tijdens recente anti-immigratiedemonstraties – meeliften op de waan van de dag, maar dan in een ander jasje.

Reguliere media hebben die gebeurtenissen uitvoerig en feitelijk verslagen. Een kleine selectie:

  • NOS: 29 aanhoudingen bij anti-immigratieprotest Amsterdam
  • De Telegraaf: Tientallen demonstranten aangehouden
  • De Volkskant: Klein deel anti-immi­gratie­demonstranten zoekt in Amsterdam confrontatie met politie, meerdere arrestaties verricht
  • Trouw: Anti-immigratieprotest in Amsterdam werd geen herhaling van de rellen in Den Haag
  • NRC: Anti-asielbetoging loopt toch uit de hand: aanhoudingen, vuurwerk en omgegooide scooters. ‘Kankerhoeren’ en ‘landverraders’
  • AD: Nog zes mensen vast na anti-immigratieprotest in Amsterdam
  • Het Parool: Grimmigheid en racistische leuzen: anti-immigratiedemonstratie op Museumplein schetst ontluisterend beeld

Waar andere media analyseren, duiden en controleren, schrijft Klomp alsof hij zijn eigen morele evenwicht probeert te hervinden. Zijn stuk over de Defend-groepen laat precies zien wat er misgaat wanneer verontwaardiging wordt verward met bewijs: dan verdwijnen onderzoek, nuance en empathie en blijft alleen pose over. Onderzoek als stijlfiguur, niet als methode.

Feit of fictie?

Een journalist mag, móét, kritisch zijn over extremisme. Maar dat vraagt om precisie, bronnen en bewijs. Anders wordt kritiek zelf een vorm van luiheid. Klomp schrijft niet om te onthullen, maar om te bevestigen: dat hij gelijk heeft en de rest ongelijk. Dat is geen onderzoeksjournalistiek. Dat is moreel theater met de façade van onderzoek.

Online noemt Klomp zichzelf graag senior journalist en op zijn website schrijft hij dat hij “de verhalen wil blijven maken die hij wil maken. Onafhankelijk.” En dat is precies het probleem. Zijn onafhankelijkheid richt zich niet op de onderzoek, maar op zijn eigen morele gelijk. De verhalen die hij wil maken, maakt hij inderdaad – zelfs als de feiten er niet in passen of ontbreken.

Of, om in zijn eigen stijl te eindigen: een allegaartje vol dedain.

Voor de duidelijkheid

Dit stuk is gebaseerd op uitspraken die Chris Klomp zélf publiekelijk heeft gedaan – op X en op zijn eigen website. Hij wordt letterlijk geciteerd en de tekst is voorzien van bronverwijzingen.

Voor wie zich geroepen voelt om te beginnen over wederhoor: volgens de Richtlijn Journalistieke Code van de Raad voor de Journalistiek (B.3) geldt wederhoor niet voor opiniestukken, columns of commentaren die een duidelijke persoonlijke mening bevatten, en ook niet voor feitelijke verslaggeving van openbare uitingen.

Mocht iemand tóch de aandrang voelen om ’s avonds een boze mail te sturen: alles is keurig terug te vinden bij de link naar de journalistieke code hierboven.

Graag gedaan.


Media

Free Palestine – alleen nu even niet

De afgelopen week executeerde Hamas tientallen Palestijnen in Gaza. Internationale media berichtten er uitgebreid over, maar in Nederlandse activistische en academische kringen bleef het stil. De beweging die zich maandenlang presenteerde als stem van de onderdrukten, lijkt nu vooral te zwijgen wanneer de onderdrukker uit eigen kring komt.

De feiten

In de tweede week van oktober publiceerden internationale en Nederlandse media berichten over wat zich in Gaza afspeelde na het staakt-het-vuren met Israël. Niet over raketten of bombardementen, maar over Hamas dat opnieuw de straten opging om zijn gezag te herstellen.

Volgens Haaretz en Times of Israel werden tientallen Palestijnen opgepakt en geëxecuteerd wegens vermeende samenwerking met Israël. Video’s van openbare terechtstellingen werden door meerdere redacties geverifieerd. Ook The New York Times bevestigde de echtheid van beelden waarop acht mannen te zien zijn die op hun knieën worden doodgeschoten.

Het patroon was in alle berichtgeving hetzelfde: Hamas herstelt orde door middel van geweld. De groep richt zijn wapens niet langer op Israël, maar op eigen burgers en rivaliserende clans.

Hoe de media keken naar Gaza: van Jeruzalem tot New York

Internationale berichtgeving

  • Haaretz (Israël)
    Hamas shoots opponents in Gaza unimpeded.
    Feitelijke toon, gebaseerd op eigen bronnen in Gaza. Hamas verschijnt als regime dat angst gebruikt om gezag te herstellen.
  • Times of Israel (Israël)
    Hamas said to kill over 30 Gazans, publicly execute 7.
    Legt de nadruk op aantallen en politieke reacties. De Palestijnse Autoriteit noemt de executies “gruwelijke misdaden”, Trump doet ze af als “ordehandhaving”.
  • The Guardian (Verenigd Koninkrijk)
    Hamas deploys armed fighters and police across parts of Gaza.
    Neutrale verslaggeving met diplomatiek taalgebruik. Orde en stabiliteit staan centraal, niet vrijheid of verantwoordelijkheid.
  • The New York Times (Verenigde Staten)
    With Truce in Place, Hamas Pursues Bloody Crackdown on Rivals in Gaza.
    Eigen verificatie van videobeelden en interviews met getuigen. Hamas wordt beschreven als autoritaire macht die zijn legitimiteit probeert te herwinnen, met Trumps stilzwijgende toestemming.

Nederlandse berichtgeving

  • De Telegraaf
    De rol van Hamas is wel uitgespeeld.
    Politieke invalshoek. Hamas als verliezer, Trump als redder.
  • NRC
    Hamas executeert in Gaza rivalen op straat.
    Zakelijke, goed onderbouwde berichtgeving. De nadruk ligt op angst en machtsbehoud.
  • Volkskrant
    Hamas duikt weer op in Gaza en stelt orde op zaken, met het fiat van Trump.
    Analyse van macht en diplomatie, minder aandacht voor burgers.
  • Trouw
    Met het bestand probeert Hamas zijn machtspositie terug te pakken.
    Beschouwende toon. Ordeherstel wordt erkend, maar niet verheerlijkt.
  • AD
    Met openbare executies wil Hamas orde herstellen in Gaza: ‘Angstaanjagend’.
    Visueel en emotioneel geschreven, met nadruk op schrik en chaos.

Wat dit laat zien

De verschillen in stijl zijn groot, maar de kern is overal gelijk: Hamas gebruikt geweld om de macht te behouden. Israëlische en Amerikaanse media legden de nadruk op repressie en angst, Britse en Nederlandse redacties op orde en machtspolitiek. In geen enkel medium werd Hamas voorgesteld als bevrijdingsbeweging.

De vergoelijking

Tegelijk verschenen berichten waarin het geweld niet werd ontkend maar gerechtvaardigd.

De Britse academicus Harry Pettit, verbonden aan de Radboud Universiteit, schreef op X  met zijn account @harrygpettit, dat de geëxecuteerde mannen “collaborateurs [waren] die met de IOF werkten om genocide uit te voeren tegen hun eigen volk”.
Hij voegde eraan toe: “They didn’t survive it – as they shouldn’t.”

Een dag later publiceerde hij een afbeelding van Hamasleider Yahya Sinwar met de tekst: “He will be glorified for generations as a hero who taught us to stand tall against imperial power.” Ook schreef hij: “Being associated with Hamas should be a badge of honour.”

Het account @OuweDibbes vergeleek de executies met het Nederlandse verzet in 1945: “Waarom zijn de ZIONAZI’s nu zo verontwaardigd als het Palestijnse verzet (Hamas) hetzelfde doet?”

De man achter het dit account, Huso A., staat erom bekend geregeld van identiteit te wisselen: de ene maand presenteert hij zich als Joods, de volgende als een geadopteerde Palestijnse wees of bekeerde moslim. Eerder vertelde hij dat zijn tante was omgekomen bij een aardbeving in Marokko, later dat zijn hele familie in Gaza zou zijn omgekomen tijdens Israëlische bombardementen. Voor de duidelijkheid: het is gewoon een geboren en getogen Fries – met een grote fantasie.

Zijn verhalen veranderen met de actualiteit, maar hebben één constante: ze zorgen voor aandacht, medeleven en soms donaties. Dat hij zich nu opwerpt als verdediger van Hamas past in dat patroon, en zijn berichten – ondanks zijn reputatie – worden regelmatig gedeeld.

Zelfs toen anderen erop wezen dat zijn verhalen aantoonbaar onjuist waren, vond men dat geen probleem.  “Het gaat mij om de argumenten die hij ventileert,” reageerde een van hen. Waarheid werd ondergeschikt aan bevestiging. Zolang iemand maar zei wat in het gewenste verhaal paste, maakte het niet meer uit of diegene loog, manipuleerde of profiteerde.

Het linkse account @Feestbrood schreef: “Omdat het verzet wat collaborateurs en verraders uit de weg ruimt. Geen schaamte, deze mensen.” Een ander, @werkschuwtuig2, beschuldigde RTL Nieuws ervan “consent te creëren voor genocide” door over de executies te berichten.

Deze reacties vormden geen randverschijnsel. Ze werden gedeeld en herhaald binnen activistische netwerken van studenten en docenten die eerder campagne voerden onder #FreePalestine. Dezelfde kring die Israëlische bombardementen als oorlogsmisdaden bestempelde, verdedigde nu publiekelijke standrechtelijke executies van Palestijnen door Hamas.

De logica was omgekeerd maar consistent: als Israël de vijand is, moet Hamas het verzet zijn – ongeacht wat het doet.
Morele overtuiging verandert zo in loyaliteit.

De stilte van de solidariteit

Die stilte was niet neutraal. Ze werd gevuld met vergoelijking, misleiding en ideologische omkering.

In de dagen dat Haaretz en The New York Times de executies verifieerden, verspreidden activisten berichten waarin Hamas werd geprezen.

Pettit publiceerde een lofzang op Yahya Sinwar: “Today is the anniversary of Yahya Sinwar’s martyrdom. Despite billions of dollars being pumped into Zionist propaganda designed to dehumanize and vilify him, he will be glorified for generations as a hero who taught us all to stand up tall against imperial power and violence.”

De Palestijnen die door Hamas op straat werden geëxecuteerd, kregen van hem een ander label: “They were collaborators who worked with the IOF to carry out a genocide against their own people.” Alles is liefde, daar in Nijmegen.

De taal van bevrijding is taal van dwang geworden. Wie zich verzet tegen onderdrukking, gebruikt dezelfde argumenten om onderdrukking elders te rechtvaardigen.

De ironie is scherp: de beweging die zegt te spreken voor vrijheid, valt stil wanneer die vrijheid intern wordt onderdrukt. Wie ooit “Free Palestine” riep, zwijgt nu wanneer Palestijnen door Hamas worden neergeschoten, of zet de slachtoffers weg als ‘collaborateurs van Israël’.

Dan is blijkbaar alles geoorloofd.

Die stilte is geen onwetendheid, maar een keuze.Ze zegt niet we wisten het niet, maar we willen het niet weten.

Waar empathie ophoudt

De berichtgeving over Gaza laat zien hoe moeilijk het is om morele helderheid te bewaren in een conflict waarin iedereen partij kiest. Feiten worden niet meer getoetst op juistheid, maar op bruikbaarheid.

Wie zegt op te komen voor Palestijnen, zou ook oog moeten hebben voor de Palestijnen die onder Hamas lijden. Dat erkennen is geen verraad, het is een morele basisvoorwaarde.

De stilte van de afgelopen week legt iets pijnlijkers bloot dan onwetendheid: selectieve empathie. De solidariteit die ooit zo luid klonk, blijkt afhankelijk van wie het kwaad pleegt.

Als Israël bommen gooit, is het verzet moreel.
Als Hamas executeert, is het “complex”.

Het laat zien hoe verontwaardiging werkt als identiteit: niet om slachtoffers te helpen, maar om jezelf aan de goede kant van de geschiedenis te plaatsen. Het gaat niet om mensen, maar om symbolen die bevestigen wat je al dacht.

In die wereld bestaan hiërarchieën van leed. Sommige doden zijn waardevoller dan andere, sommige misdaden beter te verdragen zolang ze door de juiste handen worden gepleegd. Morele overtuiging is dan geen kompas meer, maar een spiegel.

Zolang solidariteit draait om standpunten in plaats van mensen, blijft ze hol.
Vrijheid verliest betekenis zodra ze alleen geldt voor de mensen die in je verhaal passen.

Vanwege het grote aantal bronnen zijn in de tekst geen hyperlinks opgenomen. Alle genoemde artikelen, citaten en online uitspraken zijn afkomstig uit publieke, verifieerbare bronnen en zijn bewaard door de auteur.


Sociale media

“Yalla, yalla, intifada!”

Op 7 oktober 2025, precies twee jaar na de aanval van Hamas op Israël waarbij meer dan 1.200 mensen werden vermoord en honderden gegijzeld, liet de online wereld opnieuw haar donkerste kant zien. Sociale media vulden zich met euforie, haat, samenzweringstheorieën en oproepen tot nieuwe opstanden. In Nederland vond die digitale agressie haar weg naar de straat: stakingsoproepen, universiteitsbezettingen en zelfs vandalisme bij het Koninklijk Paleis op de Dam. Dit artikel is gebaseerd op online berichten en publieke acties rond deze datum. Het laat zien hoe een terreuraanval wordt herschreven tot heroïek – en hoe dat discours ook in Nederland terrein wint.

Disclaimer
Dit artikel analyseert online retoriek rond 7 oktober. Het is geen steunbetuiging aan welke politieke leider of regering dan ook; kritiek op haat en geweld betekent nadrukkelijk geen goedkeuring van het beleid van de Israëlische regering of premier Netanyahu.

Online verheerlijking van geweld

Hamas presenteerde de aanval van 7 oktober 2023 zelf als een “bevrijdingsoperatie”. In verklaringen en rapporten werd de terreuraanval beschreven als een noodzakelijke stap om “uit de gevangenis te breken” en tegen een “onderdrukker” te vechten. De werkelijkheid was rauw en onmiskenbaar: meer dan 1.200 Israëlische burgers werden vermoord en honderden mensen ontvoerd en gegijzeld. Onderzoek van onder meer Human Rights Watch toont dat burgers doelbewust werden aangevallen en dat er sprake was van buitensporig geweld, waaronder verkrachtingen en het platbranden van huizen.

Toch nemen veel activisten deze propagandistische framing over. Twee jaar later, op 7 oktober 2025, vulden sociale media zich niet met herdenking maar met jubel. Berichten met slogans als “Happy October 7th” en “Yalla yalla intifada!”werden gedeeld alsof het een feestdag betrof. Foto’s, liedjes en memes zetten de aanval neer als een glorieuze opstand. Een macaber voorbeeld was het lied Resistant Night – op de melodie van Silent Night – dat zich verspreidde als parodie én propaganda tegelijk.

Deze posts omschrijven de massamoord als verzet. Dat is geen onschuldige expressie: het normaliseert en legitimeert geweld achteraf en schuift de morele grens steeds verder op.

Antisemitisme anno 2025

Opvallend was hoe snel klassieke antisemitische patronen opdoken. Termen als “zio’s” werden zonder schroom gebruikt – een scheldwoord dat Joden reduceert tot vijandbeeld. Memes vergeleken Joden met nazi’s of bagatelliseerden de Holocaust, een retoriek die niet alleen historisch onjuist is maar ook het geweld van 7 oktober bagatelliseert. In sommige posts werd het nazi-begrip Endlösung gebruikt om geweld tegen Israëli’s te legitimeren. Zelfs openlijke Hitlerverwijzingen verschenen in commentaren en afbeeldingen.

Kritiek op Israëls beleid is legitiem en zeker noodzakelijk in een democratische samenleving als de onze, maar hier verschuift het debat. De pijlen richten zich niet langer op politieke beslissingen, maar op Joden als geheel. Daarmee vervaagt de grens tussen kritiek en haat volledig. De gevolgen zijn meetbaar: het aantal meldingen van antisemitische incidenten verdubbelde in Nederland na 7 oktober. Ook de politie zag een piek in bedreigingen en vernielingen bij Joodse instellingen. Woorden blijken niet vrijblijvend; online haat vertaalt zich rechtstreeks naar offline intimidatie en onveiligheid.

Nepnieuws en complottheorieën

Parallel aan de verheerlijking van geweld draaide ook het nepnieuws overuren. Claims dat de aanval een ‘false flag’-operatie van Israël zelf zou zijn geweest, dodentallen werden opgeblazen of uit de lucht gegrepen – sommige berichten spraken zelfs van 400.000 doden in Gaza – en beelden van Hamas-wreedheden werden weggezet als in scène gezet.

Dit soort desinformatie verspreidt zich razendsnel via sociale media, waar algoritmen extreme en emotionele inhoud bevoordelen. Onderzoek van onder meer het European Digital Media Observatory (EDMO)laat zien dat complottheorieën en misleidende beelden op X en Instagram binnen minuten duizenden keren worden gedeeld en door bots en sympathiserende netwerken worden versterkt. Door deze snelheid en herhaling is correctie vrijwel onmogelijk: factchecks en weerleggingen bereiken zelden het publiek dat de eerste, virale claim al heeft gezien.

De gevolgen zijn groot. Desinformatie vervaagt de realiteit van terreur, bagatelliseert geweld en ontkent slachtoffers. Ze voedt antisemitische mythes en vergroot de polarisatie. Veiligheidsdiensten waarschuwen dat deze dynamiek ook in Nederland merkbaar is: complotten en ontkenning dragen bij aan een klimaat waarin Joodse Nederlanders zich onveiligervoelen en de stap van online haat naar offline intimidatie steeds kleiner wordt.

Online en offline: activisme en intimidatie

De digitale verheerlijking van geweld bleef niet beperkt tot het scherm. In Nederland en daarbuiten verschenen oproepen tot stakingen en demonstraties. Groepen als Global Movement Gaza NL riepen op tot een nationale werkstaking “tijdens genocide”, posters en stickers met oproepen tot intifada doken op in Amsterdam en andere steden, en vergelijkbare campagnes werden gedeeld vanuit universiteitssteden als Leeds.

De online retoriek werd tastbaar op straat. Het Koninklijk Paleis op de Dam werd beklad met rode verf en de tekst “Fuck Israel”. De actie werd opgeëist door Palestine Action NL, dat stelde dat de verf het “bloed aan de handen van de Nederlandse staat” symboliseerde. Burgemeester Femke Halsema noemde de bekladding “schandalig en onacceptabel”.

Ook universiteiten werden opnieuw toneel van acties: gebouwen van de Radboud Universiteit werden bezet en de betrokken studenten werden online als “heroes” bejubeld door docenten die meer tijd in activisme dan in kennisoverdracht stoppen.

Eerder beschreef ik dat pro-Palestina-activisten lang niet altijd de onschuldige vredesduifjes zijn waarvoor ze zich uitgeven. Geweldsverheerlijking en antisemitische retoriek verschuilen zich achter woorden als ‘verzet’ en ‘vrijheidsstrijd’. Dat zien we opnieuw: vernieling wordt verkocht als symbolisch protest, bezetting als studentenactivisme, terwijl de onderliggende taal oproept tot geweld en Jodenhaat normaliseert.

Een giftige mix

Uit al deze voorbeelden komt een giftige mix naar voren: terreur wordt herschreven tot bevrijding, antisemitisme verschuift van de marge naar het midden, nepnieuws ondergraaft elk gesprek over feiten en activistische netwerken brengen dit discours van het scherm naar de straat. Dit is geen incident maar een structurele verschuiving in de publieke moraal.

Die verschuiving is gevaarlijk voor de democratische dialoog. Wanneer geweld als verzet wordt gepresenteerd en antisemitische retoriek als legitieme kritiek wordt gezien, raakt het debat vergiftigd. Kritiek op deze tendensen wordt al snel verdacht gemaakt: journalisten, politici of burgers die waarschuwen, worden weggezet als pro-bezetting of aanhanger van het beleid van Netanyahu. Zo verdwijnen nuance en veiligheid uit het gesprek.

Voor Joodse Nederlanders zijn de gevolgen direct voelbaar. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het CIDI waarschuwen voor een forse toename van antisemitische incidenten sinds 7 oktober. Vandalisme bij Joodse instellingen, bedreigingen en online haatcampagnes zijn tastbare uitingen van een klimaat waarin geweld tegen Joden wordt genormaliseerd. Wie terreur tot verzetsdaad verheft, maakt de samenleving niet veiliger en zet de deur open voor meer radicalisering en polarisatie.

Tijd voor morele helderheid

Twee jaar na 7 oktober is de vraag niet alleen hoe we terreur herinneren, maar hoe we onszelf als samenleving spiegelen. Als massamoord wordt gevierd als verzet en antisemitisme weggezet wordt als politieke mening, raakt ons moreel kompas ontregeld. Wie werkelijk tegen onderdrukking en geweld wil opstaan, moet ook deze blinde vlek durven zien.

Daarom is bewustwording cruciaal. Media hebben de plicht framing te doorbreken en antisemitische patronen te benoemen, óók als ze uit progressieve of academische hoek komen. Politiek en instellingen moeten duidelijk zijn: intimidatie en geweld zijn nooit legitiem verzet. Alleen zo blijft ruimte bestaan voor een eerlijk en veilig maatschappelijk gesprek, waarin slachtoffers niet worden vergeten en haat geen vrijbrief krijgt.

Wie slogans als “Yalla yalla intifada” onschuldig noemt, beseft niet waar hij voor juicht en vergeet waar woorden toe kunnen leiden.



Verdieping

Femicide is geen vrouwenhaat …

… het is volgens sommigen complexer. Iets relationeels, psychologisch of juridisch. Maar vooral geen patroon.

In juli schreef journalist Chris Klomp op X een  draadje over femicide. Of beter gezegd: over zijn bezwaar dat het woord te snel en te vaak gebruikt wordt. Volgens hem gaat partnerdoding niet altijd over vrouwenhaat. Soms is er sprake van een psychose. Of van een ruzie. Of van een relatie die uit de hand loopt.

Maar terwijl de aandacht steeds naar de dader en zijn motieven gaat, blijft één ding onbesproken: het patroon waarin vrouwen worden vermoord juist op het moment dat ze een grens trekken.

“Zucht. Weet je wat niet helpt?”

Zo begint Klomp zijn draad. Niet met cijfers, niet met context, maar met ergernis. Ergernis over mensen die de term femicide te ruim zouden toepassen. Gevolgd door het bekende dedain: “Of je doorgeslagen feminisme laten bepalen wat femicide is en wat niet.

Nee hoor. Laten we het vooral overlaten aan een “senior journalist” die tussen zijn verzuchtingen door wel even de definities bepaalt. Een ego ter grootte van de staatsschuld, met de nuance van een verzuurde tweet.

Daarna gaat het al snel mis:

Het ligt nogal aan je definitie van femicide  (want feitelijk betekent de term ‘vrouwenmoord’).”

Nee. Het ligt níet aan “je definitie”, alsof je die zomaar kunt aanpassen aan wat jou goed uitkomt.

Volgens het Nederlandse Openbaar Ministerie is femicide – of vrouwenmoord – het opzettelijk doden van vrouwen of meisjes. Punt.

Volgens internationale standaarden, waaronder het Istanbulverdrag, de VN  en de WHO is femicide “het opzettelijk doden van vrouwen omdat ze vrouw zijn”. Het gaat om gendergerelateerd geweld, meestal gepleegd door (ex-)partners of familieleden. De motivatie: controleverlies, eer, bezitsdrang of ongelijkwaardigheid binnen relaties. Het doel is vrouwen te straffen, te breken of het zwijgen op te leggen zodra ze hun eigen weg proberen te gaan.

Femicide is geen kwestie van gevoel. Het is een maatschappelijk feit.

Een oud artikel, opnieuw opgediend

In zijn draad deelt Klomp een ouder stuk: Femicide: complexer dan vrouwenhaat.

Dat artikel verscheen al eerder, maar hij haalt het nu weer naar boven. Precies op het moment dat er publieke verontwaardiging is over de moord op een vrouw door haar ex. Geen toeval dus, maar meeliften op de golf van aandacht.

Zijn insteek is voorspelbaar: “Femicide lijkt soms wat te worden gekaapt door activisten die er louter een intrinsieke vrouwenhaat in zien.

En de inhoud? Die wankelt opnieuw.

  • Hij haalt definitie en mening door elkaar. Alsof femicide altijd betekent dat een man vrouwen haat. En omdat hij die haat niet vaak ziet, vindt hij dat het woord niet past.
  • Hij schuift het geweld af op persoonlijke problemen: een psychose, uitzichtloosheid, een relatie die stukliep. Maar hij laat weg dat partnergeweld bijna nooit uit het niets komt. Vaak gaan er jaren van controle en mishandeling aan vooraf.
  • Hij behandelt elke zaak als een los incident. Alsof het toeval is en geen onderdeel van een groter patroon van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Het frame is helder: Femicide? Misschien. Maar laten we het vooral niet te groot maken.

“Het is complexer dan vrouwenhaat”

Wie een stuk schrijft over femicide moet de termen helder houden. Klomp doet dat niet. Hij zet  misogynie (vrouwenhaat) tegenover femicide en gooit zo twee verschillende dingen op één hoop.

In zijn artikel schrijft hij: “Vrouwenhaat is absoluut een probleem, maar bij individuele partnerdoding kun je niet zomaar een universele haat als hoofdoorzaak aanwijzen.”

Dat klinkt redelijk, tot je ziet wat hij ermee doet. Hij suggereert dat femicide alleen gaat over ideologische haat. Alsof activisten beweren dat elke man die zijn partner vermoordt in abstracte zin vrouwen haat. Alsof het alleen kan gaan om óf een liefdesdrama, óf ideologisch geweld.

Maar dat is een stropop. Niemand beweert dat. En het hoeft ook niet.

Femicide is geen gevoel, maar een patroon. Het gaat niet om wat een dader zegt te voelen, maar om de omstandigheden waarin vrouwen worden vermoord: vaak als ze vertrekken, iets weigeren of hun autonomie opeisen. Niet ondanks dat, maar juist daarom.

Dat is geen liefdesmoord, dat is gendergerelateerd geweld. Ook wel bekend als femicide.

Maar waarom doen die mannen dat dan?

In zijn artikel verwijst Klomp naar een onderzoek van de Universiteit Leiden: Een nieuwe typologie van partnerdoding. Daarin brachten onderzoekers vijf typen daders in kaart, op basis van tientallen zaken. Ze benadrukten er meteen bij:

“Het is niet onze intentie om de complexiteit van de zaken, de gebeurtenissen, gedachten en handelingen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het fatale geweld te vereenvoudigen naar een allesverklarende type dader.”

En precies dát is wat Klomp wel doet. Hij pikt uit het onderzoek een paar losse stukjes, perst bijna vijftig pagina’s samen tot vijf alinea’s en zet ze weg als simpele typetjes. Het resultaat: een scheve weergave die de nuance van het onderzoek zelf juist onderuit haalt. Klassiek cherrypicking.

Daarna komt in zijn draad het bekende rijtje: psychose, hechtingsproblemen, scheiding, uitzichtloosheid, “toxiciteit”. Het klinkt als een verklaring, maar in feite zegt hij: de man kon het niet aan om verlaten te worden, zij had hem niet zo moeten kwetsen, eigenlijk is het haar schuld.

Dat is geen analyse. Dat is afleiding. Femicide is niet “complex” omdat het moeilijk te begrijpen is, maar omdat het geworteld is in machtsverhoudingen. Daar heb je geen psychologisch profiel voor nodig, maar een maatschappelijk kompas.

“Ook voor de dader is het een drama”

Ah, empathie. Eindelijk.

Als er sprake is van een psychose, dan is het ook voor de dader een drama.”

Voor de dader.

Dat klinkt meelevend, maar het is misplaatst. Het zet de moordenaar en het slachtoffer op één lijn. Alsof beiden even hard getroffen zijn, alsof twee levens “ontspoord” zijn.

Natuurlijk is een psychose ernstig. Maar het is geen excuus om het slachtoffer te laten verdwijnen uit beeld. En zeker geen reden om femicide weg te zetten als een tragisch ongeluk van twee kanten.

Dit frame – hij kon er niet aan doen – is geen analyse. Het is een verschuiving van verantwoordelijkheid. De dader wordt patiënt. Het slachtoffer een voetnoot in zijn dossier.

En opnieuw vergaloppeerd

Alsof zijn eerdere stuk nog niet genoeg was, ging Klomp dit weekend opnieuw onderuit. In een X-discussie reageerde een vrouw dat haar verkrachting zonder toestemming in een publieke space was besproken. Haar punt was helder: dit is míjn verhaal, niet iets dat een journalist zonder toestemming mag gebruiken.

Klomp’s antwoord? Gut kind, ben je er nog ondersteboven van? Leer eens wat weerbaarheid kweken doen.”

Niet degene die zonder toestemming over een verkrachting praat wordt aangesproken, maar het slachtoffer zelf. Alsof zij tekortschiet omdat ze “niet weerbaar genoeg” is. Victim blaming in zijn zuiverste vorm, dit keer niet eens verpakt in een pseudo-analytisch stuk, maar openlijk, in één sneer.

Het patroon is intussen onmiskenbaar. Of het nu gaat om femicide of verkrachting: de vrouw verdwijnt naar de achtergrond, de omstandigheden worden weggezet als “complex” of “overdreven”, en de man krijgt alle ruimte voor begrip en context. Kritiek daarop wordt niet weerlegd, maar afgeserveerd met dedain.

Framing is géén nuance

Het is ook geen incident. Wie terugkijkt ziet hetzelfde patroon telkens terugkomen. In een eerder artikel schreef hij dat “vrouwen zich te gemakkelijk laten verkrachten“. Volgens hem nuance. In werkelijkheid een frame: de dader verdwijnt, de schuld ligt bij het slachtoffer.

Kritiek daarop schoof hij weg als hysterie, als Sisterhood, als een kakelende horde.

En nu doet hij precies hetzelfde. De toon is vol dedain, de inhoud legt de schuld bij het slachtoffer, de strategie altijd dezelfde: de verantwoordelijkheid gaat van de man die geweld pleegt naar de vrouw die het “niet aankon”. Dat is geen analyse. Dat is gaslighting met een perskaart.

Waarom ik hier zo scherp op reageer

Ik heb het eerder gezegd. Omdat ik onderzoek heb gedaan naar kindhuwelijken, zomerbruiden en mensenhandel. Omdat ik de verhalen ken van meisjes die keer op keer ‘legaal’ zijn verkracht, vaak jaren achter elkaar, onder het mom van huwelijk of gehoorzaamheid.

Meisjes die pas als ze meerderjarig werden konden ontsnappen, omdat ze dan eindelijk een echtscheiding mochten aanvragen. Met vier kinderen aan hun rokken, een beschadigd lichaam en vaak nog steeds afhankelijk van familie die toestemming moest geven.

En dan worden ze vermoord. Uit eerwraak. Of omdat hun man hun vertrek niet accepteert. Of misschien, ja, omdat hij een psychose had.

Ik reageer scherp omdat ik heb leren luisteren. Niet naar de verklaringen van de dader, maar naar het stille, onafgemaakte verhaal van degene die het niet meer zelf kon vertellen.

Voor de duidelijkheid 

Dit stuk is gebaseerd op uitspraken die Chris Klomp zelf publiekelijk heeft gedaan, op X en op zijn eigen website. Hij wordt letterlijk geciteerd en de tekst is voorzien van bronverwijzingen.

Voor wie zich geroepen voelt om te beginnen over wederhoor: volgens de Richtlijn Journalistieke Code van de Raad voor de Journalistiek (B.3) geldt wederhoor niet voor opiniestukken, columns of commentaren die een duidelijke persoonlijke mening bevatten, en ook niet voor feitelijke verslaggeving van openbare uitingen.

Mocht iemand tóch de aandrang voelen om ’s avonds een boze mail te sturen: alles is keurig terug te vinden bij de Raad voor de Journalistiek.

En voor alle duidelijkheid: slachtoffers van verkrachting wegzetten met “leer wat weerbaarheid kweken” en femicide reduceren tot een spelletje met definities, heeft niets met journalistiek te maken, maar alles met het beschermen van het eigen ego. Dat is geen nuance. Dat is narcisme met een toetsenbord.

Liefs, The Sisterhood 💋


Kindhuwelijken

Een kind in een trouwjurk

Zomerbruiden – het klinkt onschuldig, maar het is een eufemisme voor kinderprostitutie.

“Sommige meisjes zijn zestig keer getrouwd vóór hun achttiende.”
– Max Fisher, The Washington Post

De wet verbiedt kindhuwelijken, maar is een papieren tijger in een samenleving waar armoede allesbepalend is. Het is geen strijd, het is overgave.

Elke zomer worden er talloze tijdelijke verbintenissen gesloten tussen buitenlandse mannen en (piep)jonge Egyptische meisjes, soms nog geen twaalf jaar of jonger. De prijs bij het eerste huwelijk, als ze nog jong en maagd zijn? Misschien zo’n $7.500, daarna daalt de waarde van het meisje snel.

De wereld neemt niet eens de moeite om weg te kijken, want de wereld weet amper dat het bestaat. 

WAT ZIJN ZOMERBRUIDEN?

Een zomerbruid is een tijdelijke echtgenote. Het zijn religieuze, niet-geregistreerde huwelijken: wettelijk waardeloos, religieus gelegitimeerd. Deze “Sunni marriages” legitimeren seksueel contact volgens religieuze normen, maar laten het meisje zonder rechten achter. 

Het huwelijk begint wanneer een man, meestal een toerist uit de Golfregio, een dure “bruidsschat” betaalt aan de familie van het meisje in ruil voor het trouwen met haar voor een bepaalde periode. Dit kan variëren van dagen tot maanden, afhankelijk van wat de man wil. Als het huwelijk alleen voor de zomermaanden is, wordt het een zomerhuwelijk genoemd.

In ruraal Egypte wordt dit systeem breed geaccepteerd als sociale overlevingsstrategie. De meisjes zelf? Die krijgen uitbuiting, een levenslang trauma en schaamte. En als ze geluk hebben, krijgen ze geen kind.

En voor de man is het eenvoudig: vakantie, seks, geen verplichtingen. En zijn vrouw, kinderen en personeel? Die zitten op hem te wachten in een vijfsterrenhotel of het huis dat is gehuurd voor de zomermaanden.

WAAROM GEBEURT DIT?

De oorzaken zijn meervoudig: armoede, ongelijkheid, patriarchale normen en religieuze rechtvaardiging vormen samen een giftig mengsel. Voor veel families is een dochter een economische last die kan worden verzilverd.

Soms fungeert zij letterlijk als hefboom: het geld dat haar tijdelijke huwelijk oplevert, wordt gebruikt om een betere match te regelen voor haar broer. Een duurdere bruidsschat, een groter huis. Zo wordt de eer van de familie hersteld via het lichaam van het minst gewaardeerde lid. Het is patriarchale economie in zijn zuiverste vorm.

Culturele normen versterken het probleem. Seks buiten het huwelijk is verboden, maar een huwelijk kan alles legitimeren, zelfs als het maar twee uur of twee dagen of twee weken duurt. Een meisje dat niet op tijd wordt uitgehuwelijkt, loopt volgens haar omgeving risico haar eer te verliezen. 

Religieuze leiders spelen hier soms actief in mee. Sommige geestelijken helpen bij het opstellen van contracten of zegenen het huwelijk in, zonder vragen te stellen. In sommige dorpen liggen standaardcontracten kant-en-klaar in de boekhandel.

De buitenwijken van Caïro zijn ongelooflijk arm. Een kwart van de inwoners moet rondkomen van minder dan twee dollar per dag. Dit speelt sekstoeristen in de kaart. De prijs voor een meisje is afhankelijk van haar uiterlijk, leeftijd, duur van het huwelijk en of ze al dan niet maagd is.

DEAL?

Er zijn zelfs pakketdeals. Er wordt precies omschreven wat er met een meisje gedaan mag worden, hoe vaak ze te eten krijgt, of ze de hotelkamer of het appartement mag verlaten. Of ze kleding krijgt – die vaak bij thuiskomst wordt afgepakt en verkocht. Of ze bezoek van haar familie mag ontvangen.

De bruidegom kan een zuiver geweten behouden, aangezien buitenechtelijke seks in de islam verboden is. Hij loopt ook geen enkel risico op een strafrechtelijke vervolging als gevolg van het huwelijkscontract. Als hij klaar is met het meisje, wordt het contract verscheurd en gaat zij terug naar haar familie. Zijn echte naam? Weten ze vaak niet eens, de enige kopie van het contract is van de man en die verdwijnt net zo snel als dat zijn vliegtuig naar huis op kan stijgen.

WIE PROFITEERT?

Het systeem draait als een goed geoliede machine, maar deze zomerhuwelijken zijn in feite mensen- en sekshandel. De praktijk piekt zoals gezegd in de zomer. In een land waar meer dan een kwart van de bevolking onder de armoedegrens leeft, zijn er hele dorpen waar arme gezinnen hun dochters gewoon verkopen om zichzelf te voeden. 

Families ontvangen een directe betaling. Makelaars innen commissies die soms hoger zijn dan het bedrag dat de families ontvangen. De Egyptische staat krijgt toeristen en economische activiteit. En de banken profiteren van het beschermingsgeld dat buitenlandse mannen moeten storten wanneer er een leeftijdsverschil van 25 jaar of meer is.

Die 50.000 pond (zo’n 1.500 euro) zou het meisje moeten beschermen. In werkelijkheid komt het geld zelden bij haar terecht. En zelfs als dat zo zou zijn: welk bedrag maakt goed dat je als veertienjarige wordt verkocht aan een man van zestig?

WAT ZIJN DE GEVOLGEN?

De meisjes raken getraumatiseerd, gestigmatiseerd, verstoten. Sommigen worden meerdere keren uitgehuwelijkt. Meisjes trouwen acht keer voor hun achttiende verjaardag, of twintig keer, of … vul zelf maar in. 

Ze zijn niet wettelijk getrouwd en dus is er geen scheiding, geen alimentatie, geen bescherming. Na afloop zijn ze ‘gebruikte waar’, vaak niet meer huwbaar binnen hun gemeenschap, want immers geen maagd meer.

Het zijn geen vrouwen, het zijn meisjes. Minderjarig, soms nog voor hun pubertijd. En bij hun eerste huwelijk leveren ze geld op, omdat ze nog maagd zijn. Hoe vaker ze trouwen, hoe minder waard ze worden. Elke herhaling verlaagt hun marktwaarde. Hun lichaam is handelswaar met een houdbaarheidsdatum, waar een hele familie van meeprofiteert.

KINDEREN ZONDER NAAM

Veel van deze huwelijken worden religieus ingezegend, maar niet civiel geregistreerd. De kinderen die eruit voortkomen bestaan juridisch niet. Zonder geboorteakte is er geen toegang tot onderwijs, gezondheidszorg, paspoort of bankrekening.

In sommige gevallen worden deze kinderen ondergebracht bij familieleden, bijvoorbeeld een oudere zus die hen als haar eigen kind registreert. Maar de meesten verdwijnen uit het systeem. Er zijn zeer weinig gegevens over straatkinderen in Egypte, hun kenmerken en de ernst van de problemen waarmee ze worden geconfronteerd.

De problemen die ze levenslang hebben, zijn echter enorm. De kinderen geboren uit ongeregistreerde, tijdelijke huwelijken hebben geen naam, geen rechten, geen bescherming. 

VERGETEN VROUWEN

Egypte kent wetten tegen kindhuwelijken en mensenhandel. Maar handhaving is zeldzaam en vervolging vrijwel afwezig. Huwelijken onder de achttien mogen niet worden geregistreerd, worden niet strafbaar gesteld. Het systeem draait op grijze zones, religieuze legitimatie en economische noodzaak. De overheid schermt haar toeristische imago af, maar sluit tegelijk de ogen voor de slachtoffers. Kinderrechtenactivisten worden tegengewerkt. 

En in de rest van de wereld? Geen protestmarsen. Geen hashtags. Geen internationale campagnes. Deze meisjes zijn geen prioriteit voor VN-commissies, ze schrijven af en toe een rapport dat in een la verdwijnt en kijken over vijf jaar nog een keer naar de stand van zaken. 

Feministische opiniemakers of talkshows? Die zijn – zeker nu – even te druk bezig met hun gasten die keer op keer benadrukken dat ze mensenrechten en internationaal recht écht heel belangrijk vinden – in Gaza, dan. De rest van de wereld mag gewoon verder creperen. 

En de zomerbruiden zelf? Hun stem verdwijnt onder een sluier van schaamte, religie en economische belangen. Ze zijn kinderen in een jurk. Gekocht, gebruikt, vergeten.

Zomerbruiden zijn geen uitzondering, maar systeemslachtoffers. En zolang de wereld zwijgt, blijft hun stem verloren.

Zomerbruiden zijn geen randgevallen, maar routine. Hun leven is koopwaar, hun lichaam is een seizoensartikel. Verkocht, gebruikt, vergeten.

Sociale media

De gebroken spiegel

Over framing, morele verontwaardiging en een onsmakelijke tweet

Als je framing en propaganda veroordeelt, maar zelf een deportatie voorstelt onder het mom van een “spiegel”, wat zegt dat dan over je geloofwaardigheid als journalist? 

“Alle Joden deporteren naar de VS en van Israël een kuuroord maken.”
— Chris Klomp, 5 juni 2025

Waarom hij dat schreef? Omdat iemand op X vroeg“Als ik nu eens over die rode lijn heen kijk, zie ik dan een (suggestie voor) een definitieve oplossing?” Klomps antwoord: deportatie. Geen grap, geen uitleg. Gewoon een keiharde uitspraak.

Klomp noemt zichzelf onafhankelijk journalist. Iemand die “tijd neemt voor duiding” en niet meedoet aan snelle framing. Zijn website vraagt om donaties zodat hij kan blijven schrijven “… wat hij wil. Onafhankelijk.”

Maar hoe geloofwaardig is dat, als je zulke dingen zegt?

Maatstaven voor anderen, niet voor zichzelf

In een recent stuk haalt Klomp uit naar De Telegraaf, omdat die activisten op een Gaza-boot “Hamas-fans” noemde. Volgens hem is dat framing. Maar hij noemt diezelfde groep zelf “alleen mensenrechtenactivisten”. Zonder nuance.

Wie framing aanvalt, moet ook zijn eigen woorden wegen. Zijn deportatie-opmerking is niet alleen verwerpelijk, maar ondergraaft alles wat hij over journalistiek zegt te verdedigen.

Op zijn site schrijft Klomp:

“Wat als iemand wél tijd neemt voor duiding?”

Maar dat doet hij niet. Zijn uitspraak over deportatie had zo van een trollend account kunnen komen. 

In een tijd waarin antisemitisme toeneemt en het publieke debat verhardt, is dit geen onschuldige uitglijder. Het is een signaal. En wie een spiegel ophoudt, moet er ook in durven kijken.

Analyse maakt plaats voor preek

Volgens Media Bias/Fact Check (2024) is De Telegraaf inderdaad “right biased”, maar ook “mostly factual”, met een schoon factcheck-record. De site wijst op sterke woordkeuze en gebrekkige bronvermelding, maar noemt de krant niet onbetrouwbaar. Klomps voorstelling van De Telegraaf als een zuivere propagandamachine houdt daarmee geen stand. Rechts zijn is niet hetzelfde als structureel onwaarachtig zijn.

In zijn stuk over De Telegraaf is er geen inhoudelijke analyse van het nieuwsbericht. Geen bronnen, geen wederhoor – alleen moreel dedain en oude vetes.

Hij verwijt framing, maar gebruikt zelf zinnen als “Palestijnse burgers levend verbrand” en “baby’s die sterven van de gecreëerde hongersnood”

Hij hekelt activistische journalistiek, maar bedrijft het zelf. Hij presenteert zich als het laatste geweten in de media. Maar wie anderen de maat neemt, moet ook zijn eigen woorden toetsen. Zeker als die gaan over het deporteren van een bevolkingsgroep.

Het stopt niet bij één uitspraak

“Ik geloof ook niet dat de Holocaust is gepleegd door de islam. Heb ook wat moeite met die enorme misdaad te koppelen aan superieur zijn.”
— 
Chris Klomp, 7 juni 2025

Dat is vreemd. Want de Holocaust was juist het gevolg van het idee dat het Arische ras superieur was. Als je dát niet ziet, mis je basiskennis.

De paradox: Klomp waarschuwt voor superioriteitsdenken, maar pleitte eerder zélf voor deportatie. Hij beschuldigt anderen van morele ontsporing, maar sleept de Holocaust in een discussie waar hij geen grip op heeft.

De spiegel als schild

“Maar goed, we kunnen we constateren dat de spiegel geslaagd is. Ophef en gedoetjes als je dit zegt over de Joden, totale stilte als dit een letterlijk plan is met Palestijnen als slachtoffers. We see you.”
— Chris Klomp, 7 juni 2025

Volgens Klomp is zijn uitspraak dus “een spiegel” en wie daar boos op wordt, bevestigt volgens hem alleen maar zijn gelijk. Een klassiek rookgordijn: hij trekt de morele jas nog strakker aan, zonder iets terug te nemen. Wie kritiek heeft, is ineens schuldig aan stilzwijgen over ander onrecht.

Maar laten we helder zijn: wat Klomp schreef, is walgelijk. Niet omdat het over Joden ging. Niet omdat het over Palestijnen zou kunnen gaan. Maar omdat het over mensen gaat. Het deporteren van een bevolkingsgroep suggereren is geen spiegel. Het is moreel failliet, ongeacht het doelwit.

Of het nu gaat over Joden. Over Palestijnen. Over christenen. Of over aanhangers van het drieogige spaghettimonster …

… dit zeg je niet.

Geen uitschieter, maar een patroon

Wie denkt dat Klomps uitspraak over deportatie een eenmalige uitschieter was, komt bedrogen uit. Een reeks eerdere tweets laat zien dat het geen incident is, maar een terugkerende stijlfiguur, waarin Joden worden gegeneraliseerd, belachelijk gemaakt of moreel afgewezen.

In reacties op het Israëlisch-Palestijns conflict vergelijkt Klomp Joden met nazi’s, zegt hij dat “ze hetzelfde doen”, stelt hij dat “Marokkanen, Joden, allemaal één pot nat zijn” en suggereert hij dat ze “beter naar Trumpland kunnen” omdat ze daar “altijd gehaat zullen worden – deels terecht”.

De spiegel is geen reflectie maar een rookgordijn. Wie dit soort dingen structureel zegt, over langere tijd, in volle ernst en zonder correctie, hoeft geen spiegel aan te reiken, maar een verklaring.

Of beter nog: zet gewoon ‘antisemiet’ in je bio. Scheelt een hoop uitleg.



Naschrift | Over wederhoor, journalistieke normen en een gemiste kans

Na publicatie van dit blog ontving ik een reactie van Chris Klomp. Hij schreef dat het stuk “de plank volledig misslaat” en beklaagde zich over het ontbreken van wederhoor, met daarbij de opmerking dat “niemand reageert” op dit “verhaaltje”.

Behalve hijzelf dus. Per e-mail, vol dedain.

Uiteraard heb ik hem daarop alsnog de gelegenheid geboden om inhoudelijk te reageren. Hij kon daarvoor per e-mail een (inhoudelijk) weerwoord insturen, dat ik met plezier als naschrift aan het blog zou hebben toegevoegd. Klomp wees dit aanbod af. Volgens hem hoort wederhoor uitsluitend vóór publicatie plaats te vinden. Het blog noemt hij “geen journalistiek, maar framing”.

Voor de duidelijkheid: dit blog is gebaseerd op uitspraken die Klomp zelf publiekelijk heeft gedaan via sociale media, met name op X. Hij wordt letterlijk geciteerd, voorzien van directe bronverwijzingen. Op dat platform is zijn toon vaak uitgesprokener dan elders, wat de context van zijn woorden des te relevanter maakt.

Volgens de Code van Bordeaux, de internationale gedragscode voor journalisten én de Nederlandse Raad voor de Journalistiek, is wederhoor bij journalistieke publicaties een belangrijk principe, maar géén absolute verplichting vóór publicatie. Zeker bij opiniestukken over publieke uitlatingen volstaat het om achteraf ruimte tot reactie te bieden, een gangbare en integere praktijk binnen de journalistiek.

Het is jammer dat het kennelijk makkelijker is om op alles te reageren met het woord “spiegel”, dan om inhoudelijk in te gaan op je antisemitische posts.

Voor wie zich beroept op journalistieke ethiek, is het misschien raadzaam om punt 9 en 10 van de Global Charter of Ethics for Journalists (Code van Bordeaux) nog eens rustig door te nemen.