Verdieping

Iedereen deugt, behalve de ander

Democratie en vrijheid van meningsuiting? Alleen als het de mijne is.

De verkiezingsstrijd van 2025 laat zien hoe die zin steeds vaker werkelijkheid wordt. Vrijheid is niet langer een gedeeld principe, maar een wapen in een strijd om gelijk. Iedere partij, elke activist en zelfs wetenschappers beroepen zich erop, maar zelden om anderen de ruimte te geven. De vrijheid van meningsuiting geldt pas echt, lijkt het, als de mening de onze is.

Tien dagen voor de verkiezingen is het politieke landschap niet alleen verdeeld langs partijgrenzen, maar ook langs morele breuklijnen. De strijd om vrijheid, gelijkheid en fatsoen wordt niet meer gevoerd met argumenten of beleidsvoorstellen, maar met gevoelens van moreel gelijk. Iedereen lijkt overtuigd van zijn eigen zuiverheid en vooral van het gebrek daaraan bij de ander.

De verkiezingscampagne van 2025 laat zien hoe politiek meer is geworden dan een strijd om zetels. Het is een wedstrijd om fatsoen, om wie het geweten mag vertegenwoordigen. Waar vroeger beleid centraal stond, draait het nu om identiteit en toon. Fatsoen is een wapen geworden, vrijheid een vlag, en gelijkheid een kamp.

De morele toon van het debat

Partijen presenteren zichzelf niet langer alleen als vertegenwoordigers van belangen, maar als dragers van waarden. Begrippen als vrijheid, respect en rechtvaardigheid klinken vertrouwd, maar betekenen iets anders afhankelijk van wie ze gebruikt.

Bij D66 en GroenLinks-PvdA staat vrijheid voor zelfbeschikking: de ruimte om te zijn wie je bent, zonder religieuze of maatschappelijke druk. Bij het CDA en de ChristenUnie draait vrijheid juist om verantwoordelijkheid binnen gemeenschap. De PVV geeft er weer een eigen draai aan en presenteert vrijheid als bescherming tegen de ander – tegen de islam, de Europese Unie of de zogenoemde woke-elite.

Die tegenstelling werd onlangs zichtbaar toen op Facebook AI-beelden opdoken waarin politieke tegenstanders belachelijk werden gemaakt. Geert Wilders bood zijn excuses aan, maar het incident liet zien hoe vrijheid van meningsuiting in de praktijk vaak neerkomt op vrijheid om te schofferen, bij voorkeur anoniem.

Zo spreken politici over hetzelfde onderwerp, maar voeren ze totaal verschillende gesprekken. De kloof tussen betekenissen is groter geworden dan de kloof tussen partijen.

Sociale media als toneel

Dat mechanisme werd zichtbaar toen Rob Jetten (D66) publiekelijk Geert Wilders opriep in te grijpen na het verspreiden van AI-beelden door PVV’ers. Zijn oproep was op zichzelf terecht – nepbeelden ondermijnen het debat – maar de manier waarop het gebeurde, past in hetzelfde patroon: veroordeling op sociale media, niet via dialoog.

Ook Henri Bontenbal (CDA) koos die toon. Op Bluesky sneerde hij dat “Nederland klaar is met politici als Wilders die alleen maar roepen en weglopen als het moeilijk wordt”. Het is een vermomde vorm van morele afrekening: niet de inhoud, maar de persoon staat terecht.

Aan de andere kant gebruikt Geert Wilders (PVV) juist emotie als wapen. Met slogans als “zodat u geen toerist meer bent in uw eigen land” schetst hij een land dat van zijn burgers is afgepakt – door migranten, door de elite, door ‘de ander’. 

Waar links morele superioriteit inzet, mobiliseert rechts morele verontwaardiging. Beide kampen spreken niet meer mét elkaar, maar over elkaar. Zo ontstaat een debat dat geen debat meer is. Waar de één grenzen stelt aan fatsoen, ziet de ander het als censuur. Waar de één waarschuwt voor haat, ervaart de ander dedain. De uitwisseling van argumenten heeft plaatsgemaakt voor moreel klassenbewustzijn. 

Niet: wat vind je? Maar: bij wie hoor je?

Van programma naar praktijk

Wie de partijprogramma’s naast elkaar legt, ziet hoe diep de breuklijnen inmiddels lopen. Achter dezelfde woorden gaan radicaal verschillende werelden schuil.

Bij D66 staat vrijheid gelijk aan autonomie en zelfbeschikking. Gelijkheid betekent hier vooral diversiteit en inclusie, met nadruk op rechten van vrouwen, lhbti+’ers en minderheden. In toon en inhoud is dat verfrissend modern – vrijheid als bescherming van keuze en identiteit – maar de partij heeft ook iets moralistisch gekregen. Wat ooit tolerantie was, is bij momenten een keurmerk geworden.

Het CDA spreekt over ‘herstel van fatsoen’ en gemeenschapszin. Vrijheid is er nooit los verkrijgbaar: ze hoort bij verantwoordelijkheid, gezin en geloof. De toon is geruststellend, maar ook begrenzend. Wie buiten die gemeenschap valt – seculier, queer of simpelweg andersdenkend – merkt hoe dun de christelijke mantel van liefde kan zijn.

De ChristenUnie gaat nog een stap verder. Ze koppelt vrijheid aan ‘dienstbaarheid’ en ziet gelijkheid niet als gelijke rechten, maar als gelijkwaardige waardigheid – een subtiel, maar wezenlijk verschil. De partij verdedigt het recht op religieus onderwijs en het ongeboren leven, maar zwijgt over vrouwenrechten binnen orthodoxe gemeenschappen.

Bij GroenLinks-PvdA overheerst het gevoel van urgentie: klimaat, solidariteit, rechtvaardigheid. Het programma leest als een moreel manifest, vol woorden als ‘verantwoordelijkheid’ en ‘strijd tegen ongelijkheid’. Maar de partij die zegt op te komen voor minderheden, blijkt opvallend blind voor haar eigen selectieve solidariteit. De stilte over antisemitisme binnen het eigen kamp is veelzeggend – verontwaardiging lijkt afhankelijk van wie het slachtoffer is.

De VVD beschouwt vrijheid vooral als verantwoordelijkheid: de ruimte om iets van je leven te maken, mits je dat zelf doet. In het programma Sterker uit de storm klinkt weinig ideologie, maar veel managementtaal over kansen, regels en veiligheid. Vrijheid is er geen grondrecht, maar een verdienmodel – wie werkt, onderneemt en bijdraagt, krijgt ruimte; wie dat niet doet, vooral plichten. Het klinkt pragmatisch, maar achter dat realisme schuilt een morele hiërarchie: de hardwerkende Nederlander als maatstaf van fatsoen.

De PVV keert alles om. Vrijheid wordt niet langer gedeeld, maar verdedigd – tegen moslims, migranten of Europa. Het partijprogramma belooft bescherming van vrouwenrechten, maar noemt tegelijk de islam ‘een ideologie van haat’. Vrijheid geldt er niet als universeel recht, maar als bezit: van ‘onze mensen’, binnen ‘ons land’.

Volt kiest een modern-liberaal midden: vrijheid door Europese samenwerking, gelijkheid via onderwijs en technologie. Religie en traditie gelden als obstakels; nationale grenzen als ouderwets. Maar wie geloof en cultuur ziet als hinderpalen van vooruitgang, miskent dat juist vrijheid inhoudt dat mensen zélf mogen kiezen hoe ze willen leven. Het ideaal van een open wereld botst zo met een blinde vlek voor de menselijke behoefte aan identiteit, gemeenschap en zingeving.

Bij JA21 overheersen de woorden ‘gezond verstand’, ‘normen’ en ‘traditie’. De partij beroept zich op klassieke waarden, maar rept nauwelijks over vrouwenrechten of gelijke behandeling. Waar anderen moraliseren in naam van vooruitgang, doet JA21 dat in naam van behoud. Opmerkelijk genoeg komt die morele toon uit een partij die mede is opgericht door Annabel Nanninga, die eerder op sociale media grappen maakte over de Holocaust en ‘Mein Kampf’. Uitspraken die haaks staan op elk begrip van fatsoen of menselijke waardigheid.

En dan is er de SGP, die vrijheid expliciet ondergeschikt maakt aan geloof. In dit wereldbeeld is vrijheid niet bedoeld om verschillen te beschermen, maar om Gods orde te bewaren. De partij spreekt over respect voor ieder mens, maar koppelt dat aan strikte rolpatronen en traditionele zeden. Vrouwen horen niet aan tafel met macht, en lhbti+-rechten worden gezien als strijdig met “de Bijbelse opdracht”. Zo klinkt het als morele helderheid, maar het is in feite een hiërarchie van waardigheid – een verschil dat vroom lijkt, maar ongelijkheid bestendigt.

En wie de BBB mist – lijkt me stug – krijgt voorlopig geen duidelijkheid: hun verkiezingsprogramma is onvindbaar. BBB levert, maar nu even niet.

Zo wordt duidelijk dat geen enkele partij nog neutraal over vrijheid of gelijkheid spreekt. Elk kamp gebruikt dezelfde woorden, maar bedoelt iets anders. En juist daardoor is de kloof moreel geworden: niet over beleid, maar over betekenis.

Toch ligt in die tegenstelling ook iets hoopvols: dat vrijheid, gelijkheid en fatsoen niet langer loze woorden zijn, maar waarden waarover gestreden wordt. De vraag is alleen of we nog in staat zijn om te luisteren zonder meteen te oordelen.

Een spiegel zonder midden

De verkiezingen van 2025 draaien niet alleen om macht, maar om (morele) legitimiteit. Wie bepaalt wat vrijheid is? Wie mag spreken namens het geweten? De strijd om die vragen speelt zich niet alleen af in debatstudio’s, maar in tweets, talkshows en partijprogramma’s. Iedereen lijkt zijn eigen waarden tot maat der dingen te hebben verheven.

Het politieke midden is niet verdwenen omdat mensen radicaal zijn geworden, maar omdat niemand meer nuance verdraagt. Fatsoen is tot wapen gemaakt, vrijheid tot grens en gelijkheid tot groepsidentiteit. Het publieke debat lijkt op een morele spiegelzaal: wie in de ander kijkt, ziet vooral zichzelf – zuiver, verontwaardigd en onfeilbaar.

Zo verandert vrijheid van meningsuiting langzaam in vrijheid van verontwaardiging. Waar vroeger de vraag gold “mag dit gezegd worden?”, klinkt nu steeds vaker “wie durft het nog te zeggen?” En achter al dat lawaai verdwijnt het belangrijkste gesprek: hoe we in één land kunnen leven zonder elkaar steeds tot vijand te verklaren.

De verkiezingen van 2025 laten daarmee vooral één ding zien: Nederland is niet links of rechts, woke of populistisch. Nederland is moe van zichzelf.

Oh, en ps? Ga stemmen. Democratie is iets om te koesteren – niet om af te breken.

Nieuwsgierig naar de bronnen? Je vindt ze hier.

Plaats een reactie